VNG vraagt steun Rijk voor kwaliteit en duurzaamheid scholen

27 mei 2020

Op donderdag 23 april jl. heeft het VNG (hoofd)bestuur besloten om het advies van het Expertise team onderwijshuisvesting over te nemen en de VNG-organisatie op te dragen de uitvoering ervan ter hand te nemen. Dit nadat eerder de commissie Zorg, Jeugd en onderwijs zich al achter dit advies heeft geschaard.

Het advies wijst op een aantal tekorten in de uitgangspunten van het bekostigingsstelsel van het Gemeentefonds (AUGF). Tegelijk laat het advies zien dat de (bijna) gelijkblijvende inkomsten aan de ene kant en de gewijzigde kwaliteitseisen (hogere Bouwbesluit eisen tussen 2009 en 2015) plus gestegen bouwkosten aan de andere kant ertoe hebben geleid dat de vernieuwing van de onderwijsaccommodaties is afgenomen. De zogeheten BUMA-korting van 256 mln. heeft geleid tot een daling van de inkomsten voor onderwijshuisvesting. De vernieuwing van de onderwijsgebouwen vindt op dit moment ongeveer 1 keer in de 75 jaar plaats. De bekostiging van rijkswege gaat uit van een levensduur van 60 jaar.

Op grond van de rapportage van Arcadis en de routekaart van PO/VO (opgesteld door HEVO) wordt vastgesteld welke middelen nodig zijn om zowel de ambities van het Klimaatakkoord, als de kwaliteitsverbeteringen voor de onderwijsgebouwen te behalen. Op die grond claimt de VNG bij het Rijk circa 21 mld. in de komende 30 jaar. Dit om zowel de kwaliteit van de onderwijsaccommodaties (voornamelijk binnenklimaat) te kunnen verbeteren als ook om de ambities/doelstellingen van het Klimaatakkoord waar te kunnen maken waar het om de onderwijshuisvesting gaat.

Gemeenten kunnen met de middelen die zij nu ontvangen geen extra inspanningen verrichten. De VNG draagt uit dat gemeenten zich alleen dán voor het behalen van klimaat en/of kwaliteits- doelstellingen in de onderwijshuisvesting verantwoordelijk kunnen maken als de daarvoor benodigde extra middelen beschikbaar komen. Mochten er als gevolg van de huidige coronacrises en de economische gevolgen daarvan minder middelen beschikbaar komen, is de enige logische reactie dat er een verlaging van de ambities op dit dossier plaats heeft.

Falende uitgangspunten gemeentefonds!

Rijk en gemeenten werken bij onderwerpen en middelen die deel uitmaken van het Gemeentefonds met een systematiek waarbij gemeenten geen claim kunnen indienen voor verhoging van het gemeentefonds als het gaat om:

• Gestegen kosten als gevolg van generieke beleidswijzigingen (veranderingen Bouwbesluit)

• Gestegen kosten als gevolg van autonome stijgingen (o.a. bouwkosten).

Gemeenten moeten deze kosten dekken uit het accres. Daarnaast is het uitgangspunt van het Gemeentefonds dat plussen en minnen in de verschillende beleidsdomeinen elkaar kunnen opheffen. Deze situatie knelt doordat tekorten o.a. bij de jeugdzorg alle ruimte wegneemt om het ene minnetje met het andere plusje op te vangen. Daarnaast geldt nog de ongeschreven regel dat gemeenten niet voor ieder onderdeel bij het Rijk aankloppen terwijl het Rijk niet steeds per onderdeel controleert of gemeenten het toegekende deel per cluster daadwerkelijk in dat domein uitgeven. De Buma-korting van 256 mln. die in 2015 is toegepast, is strijdig met deze laatste (ongeschreven) regel.

NB. Naast (genormeerde) investeringen in (vervangende) nieuwbouw is er sprake van overige kosten voor onderwijshuisvesting die van rechtswege voor rekening van de gemeente komen. Het gaat dan bijvoorbeeld om 1e inrichting bij nieuwe scholen, OZB, verzekeringen en klokurenvergoeding gymnastiek in het primair onderwijs evenals onderhoudslasten voor gymzalen. Het aandeel niet direct beschikbare middelen voor investeringen verschilt per gemeente maar kan tussen de 30 tot 45% bedragen van de inkomsten in het Gemeentefonds.

Klimaatakkoord

Het VNG-bestuur ziet in het Klimaatakkoord de weg om zowel de kwaliteitsverbeteringen als ook de klimaatdoelstellingen op het dossier onderwijshuisvesting te bereiken. Daartoe legt het VNG-bestuur een claim bij het Rijk neer van afgerond 21 mld. over een periode van 30 jaar. Dit betekent dat de gezamenlijke gemeenten jaarlijks circa 698,5 mln. euro nodig hebben als extra investeringsmiddelen (exclusief rentelasten) bovenop de structurele inkomsten voor de onderwijshuisvesting in de Algemene Uitkering in het Gemeentefonds (AUGF).

Opvallende zaken en de betekenis op basis van advies en achterliggende Arcadisrapportage

  1. Opvallend is dat de inkomsten in de AUGF van Rijk naar gemeenten gebaseerd zijn op een levensduur van 60 jaar, terwijl gemeenten meestal een afschrijvingstermijn van 40 jaar hanteren. Dit laatste op grond van bepalingen van het Besluit begroten en verantwoorden (BBV). Feitelijk is de vernieuwingstermijn van de onderwijsgebouwen 75 jaar.

Een eenvoudig rekenvoorbeeld laat zien dat als het uitgangspunt voor vernieuwing van onderwijshuisvesting 60 jaar is en de inkomst in AUGF dan (genormeerd) €1000 zou zijn, dat vernieuwing na 40 jaar dan tot een tekort aan middelen leidt (€667) en nieuwbouw niet mogelijk is zonder aanvulling van middelen van elders (1). Nieuwbouw na 75 jaar leidt tot een inkomst van € 1.000 +€250 en past kennelijk bij de mogelijkheden van de gemeenten en de inkomsten om dan over te gaan tot Nieuwbouw.

  1. De inkomsten in de AUGF voor onderwijshuisvesting bedragen nu circa € 1.3 mld. macro.

De claim van extra investeringsmiddelen van 21 mld. over 30 jaar leidt tot een noodzakelijke jaarlijkse ‘extra’ investeringsruimte van € 698,5 mln. Als deze inkomsten structureel moeten worden gemaakt dient rekening te worden gehouden met de rentelasten. Deze investeringsambities krijgen een structureel karakter omdat gebouwen in de loop van de tijd verouderen en nieuwe investeringen op eenzelfde kwaliteitsniveau noodzakelijk zijn. In dat geval is een structurele toevoeging voor onderwijshuisvesting aan het Gemeentefonds noodzakelijk. Afhankelijk van de afschrijvings- of vervangingstermijnen horen daar verschillende bedragen bij waarmee de AUGF moet worden verhoogd.

In onderstaande tabel is dit voor verschillende perioden en rentepercentages weergegeven met de bedragen waarmee de gemeentelijke inkomsten in de Algemene Uitkering structureel verhoogd moeten worden bovenop de huidige inkomsten van 1,3 mld.

Tabel 1: de aan de AUGF voor OWH toe te voegen structurele vergoedingen bij verschillende afschrijvingstermijnen.

Rente% /Annuiteit

30 jaar

40 jaar

60 jaar

1,2%

€ 836.100.000

€ 662.861.000

€ 492.061.000

1,7%

€ 897.702.000

€ 726.474.000

€ 559.988.000

2,5%

€ 1.001.420.000

€ 834.968.000

€ 678.128.000

Deze structurele verhoging in de AUGF ligt uiteindelijk tussen minimaal € 492 mln. en maximaal de € 1.1 mld (2).

https://vng.nl/sites/default/files/2020-05/advies-expertiseteam-onderwijshuisvesting.pdf

https://vng.nl/sites/default/files/2020-05/2020sectorale-routekaart-maatschappelijk-vastgoed-def.pdf

De rapportage van Arcadis - VNG expertiseteam onderwijshuisvesting dd 20 januari 2020, is verkrijgbaar bij de heer Fedor Heida van de VNG; Fedor.Heida@VNG.NL. Informatie over berekeningen is eveneens verkrijgbaar bij de Landelijke vereniging voor onderwijsadviseurs, LVO.

  1. In het bekostigingsstelsel ligt de verantwoordelijkheid bij de schoolbesturen om na 40 jaar de middelen, die gereserveerd zouden moeten zijn, in te zetten voor groot, technisch en ingrijpend onderhoud alsmede voor vernieuwing. Twee doordecentralisaties/taakoverhevelingen van gemeenten naar schoolbesturen met verouderende gebouwen (tijdsdimensie) zonder overdracht van reserves hebben deze mogelijkheid feitelijk uitgehold. Overgaan op financieringsbekostiging van deze verantwoordelijkheid is voor Schoolbesturen dan de enige mogelijkheid tenzij de kosten alsnog een x bij de belastingbetaler (lokale overheden) worden gelegd.

  2. Structurele verhoging inkomsten in de AUGF. Een jaarlijkse investering van €698,5 mln. 30 jaar lang; <annuitair, 1,2%, 30 jaar> betekent dat structureel € 835 mln. extra in de AUGF nodig is.