Vrijspraken gerechtshoven Amsterdam en Arnhem-Leeuwarden door gebreken in onderbouwing aanklachten

19 september 2024

Deze bespreking is gepubliceerd in SchoolManagement Totaal in september 2024 onder het Thema Leerplicht en RMC (PO/VO/BVE), een uitgave van Sdu BV.

Hier volgt de bespreking van tweetal uitspraken over o.a. de toepassing van art. 5.b Leerplichtwet 1969. In de eerste zaak sprak het gerechtshof Amsterdam een ouder vrij omdat uiteindelijk niet bewezen kon worden dat het in het beroep betrokken kind eerder ingeschreven was geweest op een school van de richting waartegen de ouder bezwaren diende aan te geven. Het kind was dus niet ‘geplaatst geweest’ zoals bedoeld in art. 8 lid 2 Lpw ondanks dat dit de school wel een tijd lang had bezocht.

Het hof Arnhem-Leeuwarden (zittingsplaats Leeuwarden) sprak twee ouders vrij van de aanklacht van relatief schoolverzuim omdat ten eerste bleek dat de school in kwestie had toegestaan dat de kinderen de school niet fysiek bezochten en thuis onderwijs ontvingen, en ten tweede omdat de school de kinderen nog in de ten laste gelegde periode had uitgeschreven, waardoor de aanklacht van ongeoorloofd verzuim ten tijde van de schoolinschrijving (relatief verzuim) niet kon worden bewezen. De leerplichtambtenaar accepteerde het bericht van uitschrijving door de school niet en droeg de school op hen nog steeds als ingeschreven te beschouwen, en verbaliseerde de ouders op basis hiervan.

Het Leeuwardense hof hanteerde een interessante lezing van art. 4 lid 2 Lpw : het onderwijs thuis dat de school toestond telde mee als schoolonderwijs, waardoor volgens het hof geen relatief verzuim was ontstaan.

Al deze uitspraken zijn definitief en onherroepelijk en de uitspraken van het hof te Leeuwarden zijn niet eerder gepubliceerd.

Gerechtshof Amsterdam

Gerechtshof Amsterdam, meervoudige strafkamer, 30 mei 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1719 (zaaknummer: 23-002928-22)

Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 november 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-259811-20 tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1988,

adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2024, 29 februari 2024 en 16 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij art. 422 lid 2 Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Procesverloop in hoger beroep

Gerechtshof Amsterdam, 14 maart 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:657 (tussenarrest)

Bij tussenarrest van 14 maart 2024 heeft het hof het ter terechtzitting van 29 februari 2024 gesloten onderzoek heropend, teneinde de advocaat-generaal het (ondertekende) inschrijfformulier van [kind], geboren op [geboortedag 2] 2013, waaruit volgt dat zij op enig moment was ingeschreven op de [school] school, te (laten) achterhalen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

zij op of omstreeks 16 oktober 2019 te Haarlem, althans in Nederland als degene die het gezag uitoefende over de jongere [kind], geboren op [geboortedag 2] 2006, althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van de jongere [kind], geboren op [geboortedag 2] 2006, had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere als leerling van een school, stond ingeschreven.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof anders dan de kantonrechter tot een vrijspraak komt.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft primair verzocht het onderzoek te schorsen teneinde de directrice van de [school] school, mevrouw [naam 1], ter terechtzitting te horen als getuige. Voor het geval het hof dat verzoek afwijst, heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 600,00, subsidiair 12 dagen hechtenis, waarvan € 300,00, subsidiair 6 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

De raadsman heeft primair verzocht de verdachte vrij te spreken. Op dit moment kan niet met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de dochter van de verdachte op de [school] school ingeschreven heeft gestaan. De vrijstelling op grond van art. 5, aanhef en onder b, van de Leerplichtwet 1969 (hierna: Lpw) was dus geldig. Subsidiair heeft de raadsman verzocht mevrouw [naam 1] en indien mogelijk ook de (voormalige) administratieve medewerkster van de school, genaamd [naam 2], te horen als getuigen. De raadsman heeft meer subsidiair verzocht toepassing te geven aan art. 9a van het Wetboek van Strafrecht.

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

De verdachte heeft per brief van 30 juni 2019 een verklaring als bedoeld in art. 8 lid 1 Lpw ingediend bij de leerplichtambtenaar, inhoudende dat zij een beroep doet op een vrijstelling wegens overwegende bedenkingen tegen de richting van het onderwijs als bedoeld in art. 5, aanhef en onder b, Lpw voor het schooljaar 2018-2019. De leerplichtambtenaar heeft de vrijstelling niet verleend, omdat de dochter van de verdachte in het schooljaar 2017-2018 op de [school] school ingeschreven zou hebben gestaan. Gelet op het bepaalde in art. 8 lid 2 Lpw , zou de verklaring van de verdachte van 30 juni 2019 daarom niet geldig zijn.

De vraag die in de onderhavige zaak voorligt, is of de dochter van de verdachte op de [school] school ingeschreven heeft gestaan, aangezien dit door de verdachte thans (onderbouwd) wordt betwist.

Bij tussenarrest van 14 maart 2024 heeft het hof de advocaat-generaal opgedragen het (ondertekende) inschrijfformulier van de dochter van de verdachte op de [school] school te achterhalen. Uit de e-mail van het openbaar ministerie van 29 maart 2024 met bijlagen volgt dat de [school] school niet meer beschikt over het inschrijfformulier.

Nu het inschrijfformulier ontbreekt, kan het hof niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat sprake is geweest van een inschrijving van de dochter van de verdachte op de [school] school.

Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde.

Het hof wijst het verzoek van de advocaat-generaal tot het horen van de directrice van de school, mevrouw [naam 1], af, nu de noodzaak daartoe niet is gebleken. Zoals hiervoor is overwogen, acht het hof – in de onderhavige zaak – het inschrijfformulier van doorslaggevend belang bij de beantwoording van de vraag of de dochter van de verdachte al dan niet stond ingeschreven. Het horen van de directrice als getuige kan daaraan niets toe- of afdoen aangezien uit de door de directrice opgestelde brief volgt dat de [school] school niet meer beschikt over het inschrijfformulier.

Beslissing

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. C.J. van der Wilt en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 mei 2024.

Toelichting en commentaar

De onderbouwing die de ouder aangaf dat haar dochter nooit ingeschreven had gestaan aan de betreffende school betrof, behalve haar eigen verklaring, de schriftelijke beantwoording van een gegevensopvraag bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Ouders en andere bevoegde personen en instanties kunnen bij die instantie gegevens van kinderen opvragen, met name betreffende hun historie van schoolin- en -uitschrijving.

Art. 8 lid 2 Lpw bestempelt een verklaring van overwegende richtingbezwaren als ongeldig als het kind het jaar voorafgaand aan de dagtekening van de kennisgeving geplaatst was geweest aan een school van een richting waartegen (in het kader van het beroep op vrijstelling) bezwaren dienen te worden geuit.

Uit deze uitspraak blijkt dat hierin onder ‘geplaatst’ dient te worden verstaan dat het kind niet alleen een dergelijke school had bezocht – dat stond vast in deze zaak – maar dat het kind daarbij rechtsgeldig ingeschreven moet zijn geweest.

Uit de door DUO aan de moeder verstrekte gegevens bleek niet dat een dergelijke schoolinschrijving had bestaan, en de schooladministratie kon geen inschrijfformulier als bewijs van toenmalige inschrijving produceren. De moeder verklaarde zelf dat zij dit kind nooit als leerling had aangemeld en haar slechts een tijd lang op bezoek had laten gaan bij de school in kwestie. Het OM kon op die enkele grond de ongeldigheid van het vrijstellingsberoep niet bewijzen.

Het proces-verbaal gaf geen aanleiding tot twijfel over de validiteit van de richtingbezwaren als zodanig, daarom zag het hof geen aanleiding om deze inhoudelijk te beoordelen.

Deze zaak betrof slechts het oudste kind van de moeder in kwestie; voor de jongere kinderen beschikte zij, voor zover zij van leerplichtige leeftijd waren, over een vrijstelling vanwege haar door de gemeente als zodanig beoordeelde richtingbezwaren.

Ook is art. 8 lid 2 Lpw alleen maar toepasbaar op het kind dat tevoren op een school geplaatst zou zijn geweest, en niet op diens broers en zussen. Richtingbezwaren die namens hen worden ingediend, zijn gewoon geldig. De leerplichtafdeling van de woongemeente zag dat in en stelde de geldigheid van de andere kinderen in het gezin niet ter discussie.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingplaats Leeuwarden, 25 oktober 2023 (Parketnummer: 21-000242-23)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, van 17 januari 2023 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-229242-22 en 18-177412-22, tegen

[naam], geboren te [plaats] op [datum] 1980,

wonende te [adres, postcode, woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij art. 422 Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de kantonrechter, behalve ten aanzien van de strafoplegging. De vordering strekt in zoverre dat verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten schuldig wordt verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kantonrechter heeft verdachte bij voornoemde vonnis, waartegen het hoger beroep gericht is, ter zake van het tenlastegelegde feit met parketnummer 18-229242-22 schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel en ter zake van het tenlastegelegde feit met parketnummer 18-177412-22 veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 30 uren subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis met een proeftijd van twee jaren.

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

Zaak met parketnummer 18-229242-22:

hij in of omstreeks de periode van 9januari 2022 t/m 16juli 2022 te [plaats1] en/of te [plaats2], althans in Nederland als degene die het gezag uitoefende over de jongere [jongere 1], geboren op [geboortedatum 1] 2008, althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van deze jongere had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten [particuliere school], stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.

Zaak met parketnummer 18-177412-22 (gevoegd):

hij in of omstreeks de periode van 9 januari 2022 t/m 11 juli 2022 te [plaats2], gemeente [gemeente2] en/of te [plaats1], gemeente [gemeente1], althans in Nederland als degene die het gezag uitoefende over de jongere(n) [jongere 2], geboren op [geboortedatum 2] 2011 en [jongere 3], geboren op [geboortedatum 3] 2014, althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van deze jongere(n) had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere(n), die als leerling(en) van een school, te weten (basisonderwijs) [particuliere school], stond(en) ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld hebben bezocht.

Vrijspraak

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte voor de ten laste gelegde feiten te veroordelen. Van een vrijstelling op grond van art. 8 lid 2 Lpw was geen sprake. De school is niet helemaal duidelijk geweest over de uitschrijving per 17 februari 2022. Die datum betrof echter de eigen opzegging bij de school door verdachte. Feitelijk is er nooit sprake geweest van een daadwerkelijke uitschrijving. De leerplichtambtenaar heeft dat voldoende duidelijk gemaakt.

Standpunt van de verdediging

Door en namens verdachte is verzocht hem vrij te spreken van de hem ten laste gelegde feiten. De school heeft bevestigd dat verdachtes kinderen per 17 februari 2022 uitgeschreven waren en dus was er vanaf dat moment geen sprake van relatief schoolverzuim en dient verdachte voor de periode vanaf die datum vrijgesproken te worden. Verdachte en zijn vrouw hadden een afspraak met de school gemaakt dat zij hun kinderen volledig thuisonderwijs zouden geven in de eerste drie maanden van 2022. In de periode tot 1 7 februari 2022 was daarom sprake van een bijzondere rechtvaardigingsgrond en dient verdachte vrijgesproken dan wel ontslagen van alle rechtsvervolging te worden.

Overwegingen van het hof

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-229242-22 en in de zaak met parketnummer 18-177412-22 ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De zaken betreffen in wezen hetzelfde strafrechtelijke verwijt, waardoor deze zich lenen voor gezamenlijke bespreking.

Vaststaat dat de kinderen van verdachte, die opdat moment respectievelijk 13/14, 10 en 7 jaar oud en leerplichtig waren, aan het begin van de tenlastegelegde periode, ingeschreven stonden bij basisschool [particuliere school] in [plaats1]. Ook stelt het hof vast dat verdachtes kinderen in de tenlastegelegde periode volledig thuisonderwijs hebben genoten en de school fysiek niet bezocht hebben.

periode tot 17 februari 2022

Het onderwijs dat [particuliere school] gaf, bestond volgens verdachte niet uit een vast onderwijsprogramma met vaste lesmethodes. Dit wordt niet weersproken door de inhoud van het procesdossier. Aan de hand van dat dossier en hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, stelt het hof vast dat verdachte met de basisschool [particuliere school] de afspraak had gemaakt dat de kinderen volledig thuisonderwijs zouden volgen vanaf het einde van de kerstvakantie, te weten vanaf 10 januari 2022, tot 1 april 2022. Door de afspraak die de school met verdachte had gemaakt omtrent thuisonderwijs, kan vastgesteld worden dat de invulling van het onderwijs van [particuliere school] op dat moment bestond uit het thuisonderwijs dat de vrouw van verdachte aan zijn kinderen gaf. Daardoor hebben de kinderen geen les- of praktijktijd op [particuliere school] zelf verzuimd en is voldaan aan de verplichting tot geregeld schoolbezoek zoals bedoeld in art. 4 lid 2 Lpw .

Verdachte wordt om die reden vrijgesproken van het verwijt dat hij niet heeft voldaan aan de verplichting zijn kinderen de school van inschrijving geregeld te laten bezoeken, zoals ten laste is gelegd.

periode vanaf 17 februari 2022

Het hof stelt vast dat basisschool [particuliere school], los van de vraag of zij daartoe op grond van art. 10 Lpw gerechtigd was, de kinderen van verdachte op 17 februari 2022 heeft uitgeschreven, zoals blijkt uit een e-mailbericht van 6 maart 2023 van [contactpersoon] namens het [particuliere school] team aan verdachte en uit de brief van [contactpersoon] aan de leerplichtambtenaar van 19 april 2022.

Nu de kinderen vanaf 17 februari 2022 niet meer ingeschreven stonden bij een school, kan niet bewezen worden dat verdachte zijn kinderen de school van inschrijving niet geregeld liet bezoeken, zoals ten laste is gelegd, en dient hij hiervan vrijgesproken te worden.

Beslissing

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-229242-22 en in de zaak met parketnummer 18-177412-22 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Aldus gewezen door mr. J.A.M. Kwakman, voorzitter, mr. E.M.J. Brink en mr. E.W. van Weringh, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier, en op 25 oktober 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Commentaar

Zoals bleek uit het standpunt van de advocaat-generaal, hadden de ouders voor hun kinderen beroep gedaan op art. 5.b Lpw, vrijstelling van inschrijfplicht wegens richtingbezwaren. De ouders hadden hun beroep naar de rechter en het hof ook toegelicht.

Het hof kwam echter niet aan de behandeling en de beoordeling van de geldigheid daarvan toe, omdat de tenlastelegging slechts sprak van relatief schoolverzuim, het niet vervullen van de zorgplicht tot geregeld bezoek aan de school van inschrijving. Dat maakte dat het verweer tegen deze aanklacht primair gericht moest zijn tegen dit verwijt.

Het hof weerlegde het in het proces-verbaal aangevoerde standpunt van de leerplichtambtenaar, dat de beslissing tot uitschrijving van de kinderen door de school niet rechtsgeldig zou zijn geweest en daardoor als niet-bestaand diende te worden beschouwd. Het hof ging hier niet in mee en erkende het gezag van het bestuur van de school om te mogen beslissen over in- en uitschrijving van jongeren als leerlingen. Nu speelt hierin mee dat particuliere scholen hierbij aan minder regels te hebben voldoen dan rijksbekostigde scholen.

Een eventuele overtreding door de school van art. 10 Lpw , dat scholen in principe verplicht om leerplichtige leerlingen slechts dan uit te schrijven indien een andere school hen inschrijft of er het schoolhoofd vindt dat er een grond voor vrijstelling bestaat. Een overtreding van deze verplichting is echter niet straf- of bestuursrechtelijk sanctioneerbaar. De eerstaangewezen instantie die de school in hun handelwijze eventueel terecht had kunnen wijzen zou de Inspectie van het Onderwijs geweest kunnen zijn. Van een inspectie waarin dit besluit kon worden beoordeeld, kwam het niet meer, omdat de school in kwestie zich kort na het bovengenoemde gebeuren ophief (overigens om redenen die niets met deze zaak en dit gezin van doen hadden).

Interessant is hoe het hof de afspraak tussen ouders en de school beoordeelde, dat de kinderen gedurende het eerste kwartaal van 2022 thuis onderwijs konden volgen onder goedkeuring van de school. De school in kwestie was een zogeheten democratische school, die de kinderen tot zekere hoogte vrijliet om zich in leerzame onderwerpen te verdiepen die hun grootste belangstelling hadden. Bij deze kinderen betrof dat het afstandsonderwijs dat hun ouders voor hen hadden ingekocht. Het hof paste hier art. 4 Lpw toe, dat luidt:

  1. De verplichting om te zorgen, dat een jongere de school waar hij als leerling staat ingeschreven, geregeld bezoekt, begint op de dag waarop hij na inschrijving op die school kan plaats nemen, en eindigt tegelijk met de verplichting om te zorgen, dat hij als leerling van een school staat ingeschreven.

  2. Het schoolbezoek vindt geregeld plaats, zolang geen les of praktijktijd wordt verzuimd.

Het hof baseerde zich met name op het tweede lid, waarin de term ‘geregeld schoolbezoek’ pragmatisch omschreven staat als het niet verzuimen van les- en praktijktijd.

Het is uiteraard het bevoegd gezag van de school dat bepaalt welke onderwijsactiviteiten leerlingen dienen te volgen, en ook op welke locatie dat dient te gebeuren. Dit hoeft niet per se in het eigen schoolgebouw en ook niet per se onder begeleiding van de eigen leerkracht te gebeuren.

Ook hier geldt dat niet-rijksbekostigde scholen meer vrijheid van handelen hebben dan scholen die, vanwege evt. als fout beoordeelde beslissingen gekort zouden kunnen worden op hun bekostiging.1

De beslissing van de school om toe te staan dat de kinderen van de verdachte thuis passend onderwijs volgden was te verdedigen door te wijzen op de kwaliteit van het ‘andere’ onderwijs, en wellicht ook op het gegeven dat een van de ouders in kwestie zelf beroepsmatig als leraar werkte. Ook hierbij geldt dat de Inspectie van het Onderwijs hierover een oordeel had kunnen geven, ware het niet dat de school kort daarna sloot.

Peter J. van Zuidam

1)

In 2018 is voor rijksbekostigde scholen de Variawet van kracht geworden, die hen toestaat om leerlingen bij wie een deskundige hun belastbaarheid met fysiek schoolbezoek beperkt acht, hun bezoek te verminderen. Deze regeling komt neer op een vrijstelling voor die leerling van de bekostigingsvoorwaarde van fysiek schoolbezoek gedurende een minimum aantal uren per schooljaar. Deze regeling wordt in afzonderlijke gevallen toegepast, een en ander op voorwaarden van goedkeuring door de Inspectie van het Onderwijs. De beoordelingscriteria staan opgesomd in het Besluit vaststelling beleidsregel inzake het instemmen met afwijking verplichte aantal uren onderwijs: Besluit vaststelling beleidsregel inzake het instemmen met afwijking verplichte aantal uren onderwijs . Leerlingen voor wie deze regeling geldt ontvangen aangepast onderwijs op een andere locatie. Particuliere scholen ontvangen überhaupt geen rijksbekostiging en zijn ook niet bij wet gebonden aan een minimum aantal lesuren, zij zijn desondanks zeker zo zeer bevoegd om voor hun leerlingen uitzonderingsmaatregelen te treffen als rijksbekostigde scholen, mits zij naar de Inspectie toe kunnen verantwoorden dat hiermee het belang van het betreffende kind het beste wordt gediend.