Reikwijdte register onderwijsdeelnemers uitgebreid

17 mei 2022

Op 20 april is Stb. 2022, 177, verschenen met daarin de wet waaraan wetsontwerp nr. 35963 ten grondslag heeft gelegen. Dat wetsontwerp passeerde op 19 april 2022 als hamerstuk de Eerste Kamer der Staten-Generaal. De Tweede Kamer was op 31 maart 2022 eveneens zonder onderlinge beraadslaging met dit voorstel van wet akkoord gegaan. Het voornemen is om deze wet op 1 januari 2023 in werking te laten treden.

Hoewel er dus binnen het parlement weinig belangstelling voor was, bevatte dit probleemloos verlopen wetstraject toch enkele markante wijzigingen die aandacht vragen.

De wet van 20 april, Stb. 2022, 177, voorziet in wijzigingen van de Wet register onderwijsdeelnemers (Wro) en in onder meer de Leerplichtwet 1969 (Lpw). Dit in verband met de uitbreiding van de wettelijke grondslagen voor de verwerking van gegevens in het kader van het register onderwijsdeelnemers. Het betreft in de eerste plaats het onder het regiem van de Wro brengen van de scholen die in de leerplichtwet bekend staan als b 3°- en b 4°-scholen. Daarnaast gaat het om het vergroten van de mogelijkheid om gegevens uit het register aan bepaalde organisaties te verstrekken en om het aanwenden van gegevens uit het register ter vaststelling van verschuldigd collegegeld en voor het legaliseren van diploma’s. Het register onderwijsdeelnemers is de overkoepelende opvolger van vier afzonderlijke registers, te weten het basisregister onderwijs, het meldingsregister relatief verzuim, het register vrijstellingen en vervangende leerplicht en het diplomaregister. In het navolgende staan de wijzigingen in verband met de leerplichthandhaving centraal. Het register vrijstellingen en vervangende leerplicht blijft evenwel onbesproken omdat de voorschriften daaromtrent niet worden gewijzigd. De beperking tot wijzigingen in de leerplichtvoorschriften houdt andersom wel in dat de wijzigingen met betrekking tot collegegeld en het diplomaregister verder eveneens buiten beschouwing blijven.

1. Wijzigingen Wro

De wetgever heeft ervoor gekozen de uitbreiding van de reikwijdte van het register onderwijsdeelnemers voor wat betreft de leerplichthandhaving te realiseren door in art. 1 Wro de begripsomschrijvingen van ‘bevoegd gezag’ en die van ‘hoofd’ aan te passen. Door deze ogenschijnlijk simpele aanpassing wordt bewerkt dat de diverse verplichtingen die de Wro aan besturen en hoofden oplegt automatisch ook van toepassing worden op de besturen en de hoofden die eerst niet en na de wetswijziging wel onder de definitie van ‘bestuur’ en ‘hoofd’ komen te vallen.

1.1. Bestuur

Het bestuur van een school of instelling is de instantie die ingevolge art. 12 lid 1 Wro de verplichting heeft tot het aan het register aanleveren van basisgegevens. De basisgegevens zijn naast de persoonsgegeven de gegevens over de school of instelling waar de onderwijsdeelnemers is of was ingeschreven en de datum van in- en uitschrijving bij die school of instelling. Dat zijn tevens de gegevens die de leerplichtambtenaar op grond van art. 19 Lpw nodig heeft om namens het college van burgemeester en wethouders te controleren of leerplichtige of kwalificatieplichtige jongeren ergens op een school of instelling staan ingeschreven. Derhalve de gegevens waaruit kan worden afgeleid of een voor de nakoming van de inschrijfplicht uit de leerplichtwet verantwoordelijk persoon zich mogelijk schuldig maakt aan absoluut verzuim. Na de aanlevering door het bestuur kan de leerplichtambtenaar die gegevens vanuit het register naar zijn eigen leerplichtadministratie binnenhalen. Tot aan de wijzigingswet vallen onder het begrip ‘bestuur’ in de zin van de Wro in de eerste plaats het bevoegd gezag van een door het Rijk bekostigde school of instelling als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs (WPO), wet op de expertisecentra (WEC), Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) of de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). In de tweede plaats het bevoegd gezag van een met examenbevoegdheid annex diploma-erkenning toegeruste niet door het Rijk bekostigde school als bedoeld in art. 56 WVO en in de derde en vierde plaats een zodanig instelling voor beroepsonderwijs als bedoeld in art. 1.4.1 WEB of een zodanige instelling voor educatie als bedoeld in art. 1.4a.1 WEB . Aan die begripsomschrijving is nu in de vijfde en zesde plaats ook toegevoegd het bevoegd gezag van een b 3°- of b 4°-school. Dit is respectievelijk een niet uit openbare kas bekostigde (particuliere) school zonder examenbevoegdheid annex diploma-erkenning en een internationale of buitenlandse school.

1.2. Hoofd

Het ‘hoofd’ is een begrip dat stamt uit de leerplichtwet en dat in de bewoording van die wet verwijst naar degene die met de leiding van de school of instelling is belast. Volgens art. 12 lid 3 Wro is het hoofd degene die verzuimgegevens aan het register onderwijsdeelnemers moet aanleveren. De verzuimgegevens als bedoeld in de Wro hebben niet betrekking op absoluut verzuim, maar op relatief verzuim (niet aan de lessen of praktijktijden deelnemen) en op de begin- en einddatum van dat verzuim. De reden waarom de leerplichtwet geen gebruik maakt van het begrip ‘bevoegd gezag’ of ‘bestuur’ is dat die wet in beginsel ook betrekking heeft op particuliere scholen die geen bevoegd gezag hebben omdat ze niet door een rechtspersoon (stichting, vereniging, vennootschap) in stand worden gehouden, maar door een privé persoon. Tot aan de wetswijziging van art. 1 Wro was de kring van personen die onder het begrip ‘hoofd’ in de zin van de Wro vielen beperkter dat die van de leerplichtwet. Er vielen alleen de hoofden van door het Rijk bekostigde scholen of instellingen onder als bedoeld in de WPO, WEC, WVO of WEB, alsmede de hoofden van de niet door het Rijk bekostigde scholen voor voortgezet onderwijs of instellingen voor beroepsonderwijs met examenbevoegdheid annex diploma-erkenning ( art. 56 WVO en art. 1.4.1 WEB ). Na de wetswijziging van art. 1 Wro komen daar nu ook de hoofden bij van alle andere in de leerplichtwet bedoelde scholen. Dat zijn de hoofden van – net als dat bij de uitbreiding van het begrip ‘bestuur’ het geval is – de niet uit de openbare kas bekostigde particuliere scholen zonder examenbevoegdheid annex diploma-erkenning (b 3°-scholen) en de internationale en buitenlandse scholen (b 4°-scholen).

1.3. Verschillen ‘bestuur’ en ‘hoofd’

In verband met de in de Wro gehanteerde begrippen ‘bestuur’ en ‘hoofd’ is het van belang nog twee zaken de aandacht te brengen.

Niet bekostigde vavo’s

Dat is in de eerste plaats het feit dat onder het nu verruimde begrip ‘bestuur’ ook de besturen gerekend moeten worden van de in art. 1.4.1 WEB bedoelde niet door het Rijk bekostigde instellingen voor educatie, waaronder de instellingen voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo), terwijl dat niet geldt voor het verruimde begrip ‘hoofd’. De reden voor dit verschil lijkt voor de hand te liggen. Instellingen voor educatie, waaronder vavo’s, vallen buiten de begripsomschrijving van ‘instelling’ als bedoeld in art. 1 Lpw . Dat zijn namelijk uitsluitend de uit de openbare kas bekostigde regionale opleidingscentra (ROC’s), vakinstellingen of agrarische opleidingscentra (AOC’s), waarnaar in art. 1.1.1 onder b WEB wordt verwezen, aangevuld met de niet uit de openbare kas bekostigde beroepsopleidingen met examenbevoegdheid annex diploma-erkenning als bedoeld in art. 1.4.1 WEB. Bijgevolg kan de leerplichtwet op geen enkele wijze aan hoofden van niet van overheidswege bekostigde vavo’s een verplichting opleggen. Die beperking heeft de Wro overgenomen. De consequentie daarvan is dat op besturen van niet van overheidswege bekostigde vavo’s wel de verplichting rust om gegevens over bij hen in- of uitgeschreven vavo-studenten aan het register onderwijsdeelnemers aan te leveren, maar dat de hoofden van die vavo’s niet verplicht zijn verzuimgegevens aan dat register aan te leveren. Dat kan verwondering wekken omdat de leerplichtwet op veel plaatsen uitdrukkelijk verwijst naar vavo-studenten die vervangend leerplichtig of kwalificatieplichtig zijn. Voor zover dit vavo-studenten op van een niet van overheidswege bekostigde vavo zijn zal eventueel verzuim toch ook in het verzuimregister moeten kunnen worden opgenomen. De omstandigheid dat het slechts in het zeer uitzonderlijke geval, genoemd in art. 8.1.1d WEB , kan voorkomen dat een kwalificatieplichtige jongere op een vavo kan zijn ingeschreven en daar kan verzuimen maakt dit niet anders.

Niet (meer) leerplichtige of kwalificatieplichtige jongeren

Het andere punt van aandacht betreft het feit dat de Wro in relatie tot het aanleveren van verzuimgegevens geen helder onderscheid maakt tussen verzuimgegevens met betrekking tot enerzijds jongeren op wie de leerplichtwet van toepassing is en anderzijds jongeren tot 23 jaar die verzuimen terwijl zijn niet (meer) onder de leerplichtwet vallen. Voor het aanleveren van gegevens over verzuim van de laatst genoemde groep jongeren is niet het hoofd van de school of instelling verantwoordelijk maar het bestuur (bevoegd gezag) van de school of instelling. Na de wetswijziging betreft dat ook het bestuur van de niet van overheidswege bekostigde school of instelling, waaronder mede begrepen een niet van overheidswege bekostigde vavo. Als bijvoorbeeld in art. 12 lid 3 Lpw staat dat het hoofd en het bestuur verplicht zijn verzuimgegevens aan het register onderwijsdeelnemers aan te leveren dat wordt op die plaats naar ‘het hoofd’ verwezen voor zover het verzuimgegevens betreft ten aanzien van jongeren op wie de leerplichtwet betrekking heeft. De verwijzing in dat artikellid naar ‘het bestuur’ betreft uitsluitend het aanleveren van verzuimgegevens ten aanzien van jongeren op wie de leerplichtwet niet (meer) van toepassing is. Voor een verplichting die bij niet naleving door een van overheidswege bekostigde scholen of instellingen kan uitmonden in een bekostigingssanctie en bij niet bekostigde scholen of instellingen met examenbevoegdheid annex diploma-erkenning in verlies van die bevoegdheid is een dergelijke onduidelijkheid niet fraai.

1.4. Leerplicht in de grensstreek

Leerplichthandhaving in de grensstreek is van oudsher problematisch. De hier besproken wijziging van de Wro biedt voor een klein deel van de in dit verband voorkomende problemen een oplossing.

In België woonachtige Nederlandse leerlingen die in Nederland naar school gaan.

De wijzigingswet voorziet in de toevoeging van een nieuw art. 24b aan de Wro. In dat artikel komt te staan dat basisgegevens – dus gegevens over in- en uitschrijving – kunnen worden verstrekt aan overheidsinstellingen in België voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving van de leerplichtwetgeving in België en verder dat dit bij algemene maatregel van bestuur, dus met name via het Besluit register onderwijsdeelnemers, verder kan worden geregeld. Deze toevoeging aan de Wro houdt verband met het gegeven dat de Belgische leerplichtvoorschriften, net als overigens die in Nederland, bepalen dat de toezichtautoriteiten – in Vlaanderen is dat het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AGODI) – alleen bevoegd zijn ten aanzien van ingezetenen. Niet de Nederlandse leerplichtambtenaar maar het Belgische AGODI heeft dus toezicht op de naleving van de Belgische leerplichtvoorschriften op in België woonachtige Nederlander. En dat verandert niet als die Nederlandse jongeren toch in Nederland naar school gaan. Doordat het AGODI op grond van het nieuwe art. 23b Wro in- en uitschrijfgegevens uit het Nederlandse register onderwijsdeelnemers zal kunnen raadplegen, zal deze instantie beter in staat zijn te controleren of de in België woonachtige jongeren eventueel in Nederland naar school gaan, zodat ze volgens de daar geldende voorschriften geen absoluut verzuim plegen. Dat betekent voor het AGODI , maar vooral ook voor de voor de betrokken ouders en voor de Nederlandse scholen waar de in België woonachtige leerlingen naar school gaan veel minder administratieve rompslomp. Andersom is iets vergelijkbaars in gang gezet voor de controle door Nederlandse leerplichtambtenaren op absoluut verzuim van in Nederland woonachtige Belgische jongeren die in België naar school gaan.

Grensstreek met Duistland

Welbeschouwd zullen er ook in Duitsland wonende Nederlandse jongeren zijn die in toch in Nederland naar school gaan en wellicht ook Duitse jongeren die in Nederland wonen en in Duitsland naar school gaan. Voor die situaties is nog geen wettelijke voorziening getroffen.

Relatief verzuim in de grensstreek

Het voorafgaande gaat over controle op absoluut verzuim, dus bijvoorbeeld om de door de Belgische leerplichtautoriteit te beantwoorden vraag of ten behoeve van een in België woonachtige jongere aan de leerplicht in België wordt voldaan door inschrijving op een school in Nederland. De nieuwe toezichtmogelijkheden voor het AGODI geven nog geen oplossing voor het toezicht op relatief verzuim in de grensstreek. Als een in Nederland woonachtige jongere in België naar school gaat, blijft hij, in beginsel onder de Nederlandse leerplichtwet vallen. De ouders van die jongere kunnen dan volgens de Nederlandse leerplichtwet een beroep op vrijstelling doen als bedoeld in art. 5 onder c Lpw . Dat wil zeggen dat zij dan vrijstelling van de plicht tot inschrijving van die jongere op een school of instelling in Nederland krijgen als zij bij de leerplichtambtenaar van de woongemeente een verklaring van het hoofd van de onderwijsinstelling in België overleggen waaruit blijkt dat die jongere daar is ingeschreven en die onderwijsinstelling ook geregeld bezoekt. Wat niet is geregeld is wat er gebeurt als na het overleggen van die verklaring door het Belgische schoolhoofd – waarmee voor een geheel schooljaar de vrijstelling een feit is – de betrokken jongere die school daar gaat verzuimen. Weliswaar vervalt dan de vrijstelling omdat niet meer aan de voorwaarde van het geregeld schoolbezoek in het buitenland wordt voldaan, maar dat is niet te controleren. Het Belgische schoolhoofd heeft niet de verplichting – en is niet geautoriseerd – om verzuimgegevens aan het (Nederlandse) register onderwijsdeelnemers aan te leveren. Een vergelijkbare situatie doet zich voor als een in België woonachtige jongere op een school in Nederland staat ingeschreven en daar verzuimt. Diens verzuimgegevens komen dan weliswaar in het Nederlandse register onderwijsdeelnemers terecht maar tegen de in België wonende ouders kan formeel niet worden opgetreden. Informeel kan natuurlijk wel contact worden gezocht.

2. Consequenties Lpw

De wijzigingen die wijzigingswet aanbrengt in de begripsbepalingen van de Wro hebben consequenties voor de tekst van de leerplichtwet. Die wet was afgestemd op de situatie dat b 3°- en b 4°-scholen op andere wijze dat de overige scholen en instellingen in de zin van de leerplichtwet gegevens over in- en uitschrijving en over schoolverzuim bekend moesten maken. Hieronder eerst een toelichting hoe dat zo gekomen is.

2.1 Achtergrond

Het tot aan de wetswijziging bestaande verschil tussen b 3°- en b 4°-scholen voor wat betreft het aanleveren van gegevens over in- en uitschrijving van leerlingen en het aanleveren van verzuimgegevens kon bestaan doordat de leerplichtwet in de art. 18 , 18a , 21 , 21a en 21b onderscheid maakte tussen deze groep scholen en alle andere in de leerplichtwet bedoelde scholen en instellingen. In oorsprong kende leerplichtwet in art. 18 en in art. 21 een regeling over aan de woongemeente van de jongere kennis geven van gegevens over in- en uitschrijving en over relatief verzuim die van toepassing was op alle scholen en instellingen in de zin van de leerplichtwet. Daar kwam vanaf de in 2009 geleidelijk aan verandering in. In dat jaar werd voor de van overheidswege bekostigde scholen voor voortgezet onderwijs en voor de instellingen voor educatie en beroepsonderwijs het verzuimregister in het leven geroepen. Dat werd mogelijk omdat in die onderwijssectoren al eerder aan de leerlingen en deelnemers een persoonsgebonden onderwijsnummer was toegekend. Aan dat nummer werden al eerder de in- en uitschrijfgegevens gekoppeld die deze scholen en instellingen in verband met de bekostiging op grond van aparte uitvoeringsbesluiten aan het basisregister onderwijs (BRON) moesten aanleveren. In 2009 kwam daar het Besluit verzuimmeldingen bij en werd de leerplichtwet in die zin gewijzigd dat in het nieuw ingevoegde art. 21a kwam te staan dat de hoofden van de van overheidswege bekostigde scholen en instellingen niet langer hun verzuimgegevens ter kennis van de woongemeente moesten brengen, maar in plaats daarvan centraal moesten aanleveren aan het verzuimregister. Omdat op dat ogenblijk niet te voorzien was wanneer het persoonsgebonden nummer ook in het van overheidswege bekostigde primair en (voortgezet) speciaal onderwijs zou zijn ingevoerd, werd in art. 21b Lpw bepaald dat het nieuw voorschrift omtrent de centrale aanlevering van verzuimgegevens tot aan een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip nog niet op die scholen van toepassing zou zijn. Voor die scholen zou de oude regeling van art. 21 Lpw nog blijven gelden. Omdat het bovendien zo was dat de bij BRON aangesloten scholen en instellingen hun in- en uitschrijfgegevens al aan dat register moesten aanleveren werd ter voorkoming van dubbel werk tegelijkertijd in art. 18 Lpw vastgelegd dat de hoofden van die scholen en instellingen die gegevens niet ook nog eens ter kennis van de woongemeente van de betrokken jongere hoefden te brengen. Een bepaling die overig pas in 2017 in werking trad om dat niet eerder alle gemeenten in staat waren om die in- en uitschrijfgegevens vanuit BRON te raadplegen. Naar analogie van art. 21b Lpw werd toen ook in de leerplichtwet (art. 18a) vastgelegd dat de oude wijze van kennisgeving aan de woongemeente nog wel bleef gelden voor de scholen in het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs. De oorspronkelijke plannen werden echter doorkruist toen in 2010 werd besloten om versneld ook de niet van overheidswege bekostigde scholen voor voortgezet onderwijs met examenbevoegdheid annex diploma-erkenning en de dito instellingen op BRON en het meldingsregister relatief verzuim aan te sluiten. Dat leidde ertoe dat eerst nog de in art. 18 , 18a , 21 , 21a en 21b Lpw opgenomen overgangsbepalingen zodanig moeten worden aangepast dat zij rekening hielden met die niet van overheidswege bekostigde scholen en instellingen met examenbevoegdheid annex diploma-erkenning. In 2017 waren echter ook de van overheidswege bekostigde scholen in de sector van het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs op BRON en het meldingsregister aangesloten. De genoemde overgangsbepalingen waren daarmee uitgewerkt en hadden dus toen al kunnen vervallen.

2.2 Wijzigingen Lpw

Volgens de nu besproken wijzigingswet komen de uitgewerkte overgangsbepalingen in de artikelen 18a en 21b Lpw alsnog te vervallen. Omdat door de aansluiting van de b 3°- en b 4°-scholen op het register onderwijsdeelnemers voor alle scholen en instellingen in de zin van de leerplichtwet het nieuwe regiem van centrale aanlevering van in- en uitschrijfgegevens en van verzuimgegevens gaat gelden kunnen ook de oude in art. 18 en 21 Lpw opgenomen bepalingen omtrent het door hoofden bij de woongemeente van de jongere doen kennisgegeven van gegevens omtrent in- en uitschrijving en verzuim uit de leerplichtwet vervallen. Wat overblijft is alleen de oorspronkelijk in de tweede volzin van art. 18 lid 1 Lpw opgenomen bepaling die hoofden opdraagt beslissingen tot verwijdering van een leerling, vavo-student of mbo-student terstond aan burgemeester en wethouders te melden. Overigens is bij de redactie van dit nu als enige in art. 18 lid 1 Lpw opgenomen voorschrift nog iets misgegaan. Gelet op de Verzamelwet OCW 2021 had mogen worden verwacht dat in dit voorschrift niet zou zijn verwezen naar ‘burgemeester en wethouders’, maar naar ‘het college van burgemeester en wethouders’. Dat is namelijk de wijziging die deze Verzamelwet OCW 2021 ingaande 1 oktober 2021 in art. 18 lid 1 Lpw heeft aangebracht. Deze wijziging wordt nu door de nieuwe wijziging van art. 18 lid 1 Lpw weer teruggedraaid. Inhoudelijk is dit van geen enkele belang, maar het is – zo als zo vaak het geval is bij wijzigingen in de leerplichtwet – wel erg slordig. Te meer omdat de Verzamelwet OCW 2021 al in het Staatsblad stond en in werking was getreden toen het hier genoemde voorstel tot wijziging van art. 18 Lpw nog moest worden ingediend; dat gebeurde pas op 11 november 2021 bij de Tweede Kamer. Het was kennelijk ook nog niet opgemerkt toen op 22 februari 2022 een Nota van wijziging op het wetsontwerp inzak de wijzigingen in de Wro en leerplichtwet werd ingediend.

3. Sancties

Het aan besturen van b 3°- en b 4°-scholen opleggen van de verplichting in- en uitschrijfgegevens aan te leveren en het aan hoofden van die scholen opleggen van de verplichting verzuimgegevens aan te leveren vraagt tevens om het in de regelgeving vastleggen van een sanctie als het bestuur of het hoofd in strijd met die verplichting handelt.

3.1. Bestuur

De wijzigingswet brengt geen verandering in art. 53 Wro waarin is geregeld wat er gebeurt als een bestuur in strijd handelt met zijn verplichtingen uit de Wro of met de plicht tot het verlenen van medewerking aan een toezichthouder als bedoeld in art. 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een in dit opzicht in gebreke blijvend bestuur riskeert volgens art. 53 Wro inhouding of opschorting van de bekostiging. Voor besturen van niet van overheidswege bekostigde scholen of instellingen is dat een zinloze sanctie. Het bestuur van een niet van overheidswege bekostigde school of instelling met examenbevoegdheid annex diploma-erkenning dat in strijd handelt met de verplichting tot het aanleveren van in- en uitschrijfgegevens loopt ingevolge art. 59 onderdeel b WVO of art. 6.2.2 lid 1 onderdeel b of lid 3 WEB het risico die bevoegdheid annex diploma-erkenning te verliezen. Ook dat is echter een inhoudsloze sanctie als het gaat om niet van overheidswege bekostigde particuliere scholen zonder examenbevoegdheid annex diploma-erkenning (b 3°-scholen) of om de internationale en buitenlandse scholen (b 4°-scholen). Voor de b 4°-scholen geldt ingevolge art. 6 van de Regeling aanwijzing internationale en buitenlandse scholen dat die aanwijzing alleen kan worden ingetrokken als die school niet langer onder toezicht staat van een buitenlandse autoriteit of internationale accreditatieorganisatie. En dus niet als niet aan de Wro wordt voldaan. Weliswaar is op grond van een uitspraak van de ABRvS van 22 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:471) vast komen te staan dat deze bepaling uit die Regeling te strikt geformuleerd is. Scholen die voor aanwijzing in aanmerking willen (blijven) komen moeten ook voldoen aan de algemene voorschriften voor alle scholen als bedoeld in de WPO zijn vastgelegd in hoofdstuk I, Titel I, WPO en voor alle scholen in de zin van de WVO in Titel I en Titel II, Afdeling II, WVO. terwijl zij ook moeten (blijven) voldoen aan de voorschriften uit de leerplichtwet. Daarbij lijkt art. 1a lid 2 Lpw een aanknopingspunt op te leveren, omdat daar is bepaald dat de aanwijzing tot b 4°-school kan worden ingetrokken als het hoofd of het personeel in strijd handelt met de plicht tot medewerking aan een toezichthouder (art. 5:20 Awb). Die sanctie geldt echter alleen het hoofd en het personeel en dus niet het bestuur. Bovendien is dat geen sanctie op het niet voldoen aan de op besturen rustende plicht tot het aanleveren van in- en uitschrijfgegevens. Dat zou indirect zo kunnen zijn als de toezichthouder, te weten de Inspectie van het onderwijs, eerst expliciet op grond van art. 5:16 Awb bij het bestuur inlichtingen in de vorm van in- en afschrijfgegevens zou hebben gevorderd. Dat gaat het echter om een andere situatie als die waarin een bestuur ook zonder expliciete vordering niet voldoet aan zijn verplichting tot levering van de betrokken gegevens. In een voetnoot bij de Memorie van toelichting op het wetsontwerp (Kamerstukken II 2021/22, 35963, nr. 3, p. 8) wordt overigens wel opgemerkt dat er maar beperkte toezichtbevoegdheden ten aanzien van B 4°-scholen zijn, maar daar blijft het bij.

3.2. Hoofd

De geldende wettelijke voorschriften voorzien wel in een sanctie tegen het hoofd van een b 3°- of b 4°-school dat in strijd handelt met zijn plicht tot het aanleveren van verzuimgegevens. Al sinds de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2020 is in art. 27 Lpw vastgelegd dat de minister (via mandaat aan de Inspecteur-generaal van de Inspectie van het onderwijs) een bestuurlijke boete van ten hoogste € 1000 per overtreding kan opleggen aan het hoofd dat niet voldoet aan de verplichtingen in onder meer art. 12 lid 3 Wro . Dat is de plaats in de Wro waar het hoofd in de zin van de Wro de plicht tot het aanleveren van verzuimgegevens krijgt opgelegd. Doordat de hoofden van b 3°- en b 4°-scholen nu ook onder de reikwijdte van het begrip hoofd in de zin van de Wro zijn gebracht, geldt deze sanctiebepaling automatisch ook voor de hoofden van deze scholen.

Zeist, 30 april 2022