Schooluitval vanuit het perspectief van leerlingen: onderzoek naar thuiszitters

29 juni 2020

Het aantal leerlingen dat langer dan drie maanden thuiszit en niet naar school gaat – ‘thuiszitters’ – stijgt. Een stijging die we al jaren zien en die doorzet, ondanks de inspanningen die voortvloeien uit het Thuiszitterspact (2016) of Passend onderwijs (2014). Vanuit de onderwijspraktijk wordt de omgang met leerlingen met gedragsproblemen als moeilijk ervaren en in verband gebracht met het aantal thuiszitters dat niet terugloopt maar zelfs oploopt.

Het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) heeft in 2017 daarom subsidie beschikbaar gesteld voor praktijkgericht onderzoek naar gedrag en (passend) onderwijs: ‘Leraren, in primair en voortgezet onderwijs, vinden passend onderwijs vaak een belasting. Vooral de omgang met en aanpak van leerlingen met probleemgedrag vinden zij moeilijk’ (NRO, 2017).

Aannames uit literatuur

Op basis van de empirische wetenschappelijke literatuur was de verwachting vooraf dat achter de thuiszittersproblematiek gedragsproblemen schuilgaan; die samenhangen met moeilijk hanteerbaar gedrag op school en in de klas; dat jongens hierin een groter aandeel hebben dan meisjes; dat ze onvoldoende gemotiveerd zijn voor school; dat hun cognitieve capaciteiten tekortschieten; dat er meer schoolwisselingen plaatsvinden op grond hiervan; dat er vaker een negatief schooladvies ligt bij de transfer naar het voortgezette onderwijs. Voorts werd aangenomen; dat het bij hen thuis ontbreekt aan een voldoende mate van ouderbetrokkenheid en sociaal kapitaal; dat zij uit een economisch gedepriveerde achtergrond komen (lage SES); dat de sociale cohesie op school voor hen tekortschiet of dat zij deze verstoren; dat zij vaker dan andere leerlingen te maken hebben met justitiële maatregelen; dat zij vaker uit stedelijke gebieden komen; dat cultuur een rol speelt, en dat de laatste school vaker een focusschool is ( uitsluitend vmbo in plaats van diversiteit in typen onderwijs).

Aannames niet bevestigd

Wij vonden voor de zuiver externaliserende gedragsproblematiek (oppositioneel en opstandig) geen hogere (maar zelfs lagere) kans op thuiszitten; juist voor meisjes een licht hogere kans op thuiszitten; voor internaliserende gedragsproblematiek een hogere kans op thuiszitten en geen indicaties dat een gebrek aan schoolmotivatie of cognitieve problemen bepalend zijn voor thuiszitten. Ook vonden wij dat ouderbetrokkenheid en sociaal kapitaal als termen niet weergeven wat thuis speelt (uit onze analyse komen ‘relatieproblemen tussen ouders’, ‘gescheiden ouders’, ‘problemen met loyaliteit van kind naar ouder’ en ‘geen contact met een ouder’ naar voren; uit de interviews met leerlingen wordt dit verder ingekleurd met overbelasting van ouders, overmatige stress of ernstige problemen thuis); dat vaker gebukt gaan onder justitiële maatregelen wel naar voren komt, maar bij thuiszitters met name in civielrechtelijke zin, zoals politiecontacten vanuit een beschermend optreden (i.v.m. weglopen, vermissing en opsporen) of gesloten plaatsingen en specialistische hulp (zoals jeugdzorg plus, GGZ hulp).

Concluderend

Concluderend kunnen wij stellen dat het belangrijk is dat scholen (nog) meer aandacht hebben voor de persoon en omstandigheden achter de leerling. Dat zij gedrag (waaronder verzuim) zien als een signaal voor tijdige interventie, ook op of via school, in plaats van een ‘automatische’ indicatie voor voortgezet speciaal onderwijs of het plaatsen op een lager onderwijsniveau.

Bron: Kohnstamm Instituut