Ziekteverzuim in de Leerplichtwet

17 juli 2019

Conclusies Procureur Generaal inzake artikel 11.d Leerplichtwet1

Hieronder volgt een bespreking van een tweetal met elkaar samenhangende strafzaken, de eerste op basis van een strafvervolging tegen een jongere die ruim 4 maanden verzuimde van school, en de tweede strafzaak tegen diens moeder, die eveneens voor dat verzuim verantwoordelijk werd gehouden. Beide verdachten beriepen zich op artikel 11.d Lpw, vrijstelling van schoolbezoek wegens verhindering door ziekte.

De advocaat-generaal (AG) Mr. G. Knigge ging namens de Procureur-generaal (PG) bij de Hoge Raad in op de vraag hoe deze bepaling zich verhoudt tot de door het College van PG’s uitgegeven ‘Handleiding strafrechtelijke aanpak schoolverzuim’, waarin staat vermeld dat vervolging kan worden voorkomen wanneer bij niet (tijdig) melden alsnog bewijs van ziekte wordt geleverd.

De zaak betreft twee beslissingen van de Hoge Raad (zaaknummer 17/00912, ECLI:NL:HR:2019:379; zaaknummer 17/00909, ECLI:NL:HR:2019:378) op het cassatieberoep tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 2 februari 2017. De moeder werd veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van 400 euro wegens het “als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, de in artikel 4a van die wet opgelegde verplichting niet nakomen”, en de jongere wegens “het niet nakomen van de verplichting tot geregeld volgen van het onderwijs, terwijl de leerplichtige jongere de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt”, tot een voorwaardelijke werkstraf van 40 uren.

Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, stelde in beide zaken respectievelijk twee en vier middelen van cassatie voor.

Deze bespreking beperkt zich tot die gedeelten waarin de vrijstelling van schoolbezoek wegens ziekte aan de orde komt.

De tekst van het arrest van het Amsterdamse hof jegens de jongere luidde, voor zover relevant, als volgt.

’De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een strafbaar feit, omdat de verdachte gedurende de ten laste gelegde periode ziek was; door de ziekte van Pfeiffer heeft hij de school niet regelmatig kunnen bezoeken. De verdediging stelt dat er daarom geen sprake is van ongeoorloofd verzuim.

Het hof overweegt hieromtrent het volgende.

Het hof constateert dat uit het absentieoverzicht blijkt dat in de administratie van de school is vastgelegd dat [betrokkene 1] in de periode van 21 augustus 2015 tot en met 14 december 2015 in totaal 221 lesuren volledig heeft verzuimd. Dit verzuim staat in het absentieoverzicht aangeduid met ‘A’ waarmee absent bedoeld wordt. Daarnaast is [betrokkene 1] vijf keer te laat gekomen.

Het standpunt van de verdediging dat een leerling die ziek is gemeld daarmee is vrijgesteld van het geregeld schoolbezoek, kan niet zonder meer worden gevolgd.

Het hof stelt voorop dat het in hetgeen namens de verdachte is aangevoerd geen reden ziet om te twijfelen aan de inhoud van het door de leerplichtambtenaar op ambtseed opgemaakte proces-verbaal. Uit dit proces-verbaal en de overige stukken van het dossier kan het navolgende worden vastgesteld.

Het [A] (hierna: de school) heeft de absentie niet als ziekte geregistreerd, hetgeen impliceert dat geen ziekmelding als bedoeld in artikel 12 van de Leerplichtwet is gedaan. De school doet op 28 september 2015 een melding van verzuim aan de leerplichtambtenaar. Pas op 1 oktober 2015 geeft de moeder van de verdachte tijdens een huisbezoek van de afdelingsleider van de school aan dat de verdachte oververmoeid is en kondigt de moeder van de verdachte aan met de verdachte naar de huisarts te gaan. Als school op 15 oktober 2015, na twee mails, constateert dat de verdachte nog steeds niet op school is verschenen en de school niets meer van de verdachte heeft vernomen, wordt de verdachte samen met zijn moeder uitgenodigd bij de schoolarts.

Onder verwijzing naar de ‘Handleiding strafrechtelijke aanpak schoolverzuim’ merkt het hof op dat om te beoordelen of sprake is van rechtmatig ziekteverzuim, en er dus met recht een beroep op de vrijstelling wegens ziekte als bedoeld in artikel 11, sub d, van de Leerplichtwet kan worden gedaan door de school een stappenplan dient te worden doorlopen, waarbij onder andere verwijzing naar de jeugdarts of schoolverpleegkundige GGD volgt. Weigert een jongere of zijn ouders de medewerking aan die controle dan is een melding van ongeoorloofd verzuim op zijn plaats. Bij voortduren van het verzuim en het ontbreken van een verklaring van een deskundige (zoals bijvoorbeeld specialist, schoolarts of vertrouwensarts), is het aan de jongere en/of diens ouder om duidelijkheid te verschaffen in de oorzaken van het schoolverzuim, aldus de handleiding.

Op 26 oktober 2015 heeft er naar aanleiding van de verzuimmelding van 28 september 2015 een gesprek plaatsgevonden tussen de verdachte, zijn moeder en leerplichtambtenaar [betrokkene 2]. In dit gesprek heeft de moeder van de verdachte meegedeeld dat de verdachte na een huisartsbezoek positief is getest op Pfeiffer en een vitamine D tekort heeft. De verdachte heeft in gesprek verteld dat hij ’s morgens niet uit zichzelf en ook niet van wekkers wakker wordt. De moeder van de verdachte heeft aangegeven dat zij de verdachte ’s ochtends niet meer wakker maakt.

Op 9 november 2015 zijn de verdachte en zijn moeder op consult verschenen bij de schoolarts (zie het gespreksverslag van de jeugdarts d.d. 9 november 2015). In dit gesprek heeft de verdachte zelf aangegeven dat hij weliswaar de ziekte van Pfeiffer heeft, maar dat hij gewoon naar school kan. Hij heeft het gevoel dat zijn moeder hem te makkelijk thuis houdt. De schoolarts heeft de verdachte geadviseerd het volledige lesprogramma te volgen als hij zich goed genoeg voelt en als dat echt niet lukt, kan er eventueel met de afdelingsleider een aangepast lesprogramma worden gemaakt. De verdachte is daarmee akkoord gegaan. De schoolarts heeft verzocht de huisarts van de verdachte te mogen raadplegen, maar de moeder van de verdachte heeft hiervoor geen toestemming gegeven en heeft zelf ook geen medische informatie aan de schoolarts ter beschikking gesteld.

Uit de eigen rapportage van de school volgt dat de verdachte op 16 november 2015 op school in een gesprek met de afdelingsleider nogmaals heeft aangegeven dat het goed gaat en dat hij hele dagen naar school wil gaan. Hij wil geen aangepast programma volgen. Blijkens het absentieoverzicht heeft de verdachte in de periode hierna echter onverminderd vaak verzuimd.

Voorts blijkt dat de verdachte en zijn moeder niet aanwezig geweest bij het overleg van het Zorg Advies Team dat op 24 november 2015 heeft plaatsgevonden, ondanks herhaaldelijk aandringen vanuit school om daarbij wel aanwezig te zijn.

Op 26 november 2015 heeft de moeder van de verdachte een verlofaanvraag wegens gewichtige omstandigheden gedaan, als bedoeld in artikel 11 onder g van de Leerplichtwet. De aanvraag tot verlof voor de periode van 7 december 2015 tot en met 17 december 2015 is op 1 december 2015 afgewezen door de directeur van de school omdat er veel zorgen zijn binnen school in verband met de structurele afwezigheid van de verdachte. Ondanks deze afwijzing zijn de verdachte en zijn moeder naar de Antillen vertrokken.

Uit het bovenstaande volgt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat de school het zogeheten stappenplan uit de hiervoor aangehaalde handleiding heeft doorlopen. Voorts blijkt dat de verdachte en zijn moeder geen gehoor hebben gegeven aan het verzoek tot het overleggen van een medische verklaring en evenmin toestemming hebben gegeven aan de schoolarts om navraag te doen bij de huisarts. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging alsnog een medische verklaring van de huisarts overgelegd. Deze verklaring is evenwel gedateerd 5 april 2016, hetgeen ruim na de tenlastegelegde periode van verzuim is. Voorts blijkt uit deze verklaring dat de verdachte op 9 oktober 2015 voor de eerste keer bij de huisarts is geweest, welke datum ruim 6 weken na de aanvangsdatum van de tenlastegelegde verzuimperiode is. Pas na de mededeling van de aangekondigde zorgmelding eind november 2015 heeft de moeder van de verdachte een uitdraai van het bloedonderzoek van de verdachte naar de school gestuurd. In deze uitdraai wordt het ziektebeeld van [betrokkene 1] niet verder geduid. Hieruit concludeert het hof dat ook de verdachte zelf heeft nagelaten tijdig de benodigde medische gegevens te verschaffen en daarmee heeft nagelaten te handelen overeenkomstig het stappenplan als bedoeld in de hiervoor aangehaalde handleiding; reeds om die reden is sprake van ongeoorloofd verzuim.

Hetgeen hiervoor is overwogen in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat door de verdachte geen beroep kan worden gedaan op vrijstelling wegens ziekte als bedoeld in artikel 11, sub d van de Leerplichtwet en dat uit de inhoud van het dossier volgt dat de verdachte in de tenlastegelegde periode ongeoorloofd afwezig is geweest.’’

Tot zo ver de overweging van het hof.

De conclusie van de AG Mr. Knigge luidde verder als volgt:

De medische verklaring d.d. 5 april 2016 die de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep heeft overgelegd, houdt onder meer in:

“In oktober 2015 kwam [betrokkene 1] op ons spreekuur vanwege extreme vermoeidheid. Bij bloedonderzoek bleek destijds dat er sprake was van een ernstig vitamine D tekort wat deze vermoeidheid goed kan verklaren.

Daarnaast werd er in zijn bloed een doorgemaakte ziekte van Pfeiffer aangetoond middels EBV-test. Deze tests zijn bijgevoegd.”

Het middel komt in het bijzonder op tegen het oordeel dat de verdachte nalatig is geweest omtrent het tijdig verstrekken van benodigde medische gegevens en daarmee heeft nagelaten te handelen overeenkomstig het volgens het hof van toepassing zijnde stappenplan bij ziekteverzuim. Volgens de steller van het middel kan aan de verdachte niet worden tegengeworpen dat de moeder een uitdraai van het bloedonderzoek heeft gegeven waarop het ziektebeeld van de verdachte niet verder wordt geduid. Daarnaast voert de steller van het middel aan dat ook de moeder niet kan worden verweten dat zij geen nadere duiding heeft gegeven aan de uitdraai van het bloedonderzoek, nu niet blijkt dat zij over de daarvoor vereiste medische expertise beschikt.

Bij de beoordeling van het middel is het volgende relevant. Op grond van art. 11 sub d Lpw is de jongere vrijgesteld van geregeld schoolbezoek indien de jongere wegens ziekte verhinderd is de school te bezoeken. Ingevolge art. 12 Lpw kan een beroep op vrijstelling wegens ziekte slechts worden gedaan indien daarvan binnen twee dagen na het ontstaan van de verhindering melding is gedaan.6 De Handleiding strafrechtelijke aanpak schoolverzuim2 waarnaar hof verwijst, is aanmerkelijk coulanter. Als de ziekte niet binnen twee dagen is gemeld, dan verschuift volgens de handleiding de bewijslast: degene die zich beroept op de verhindering moet dan bewijzen dat hij door ziekte verhinderd was deel te nemen aan het onderwijs. Indien sprake is van veel ziekmeldingen, kan twijfel ontstaan over de verklaring van het ziek zijn. De school is dan de eerste instantie die vraagtekens kan gaan zetten bij ziekmeldingen. Als een advies van de schoolarts niet leidt tot stoppen van het verzuim en er een vermoeden rijst dat ziekte niet de oorzaak is van het verzuim, dan kan de school de jongere en zijn ouders opdracht geven duidelijkheid te verschaffen in de oorzaken van het ziekteverzuim. Weigert een jongere of zijn ouders de medewerking daaraan of kunnen zij de oorzaken niet voldoende aantonen, dan weet de school dat een melding van ongeoorloofd verzuim op haar plaats is.

Men kan zich afvragen hoe art. 12 Lpw en de genoemde handleiding zich tot elkaar verhouden. Naar het mij voorkomt, kan een van het College van procureurs-generaal afkomstige handleiding de wet niet opzij zetten. Dat betekent dat een beroep op de vrijstelling van art. 11 sub d Lpw niet getoetst dient te worden aan het in die handleiding beschreven stappenplan. De handleiding en het daarin opgenomen stappenplan hebben betrekking op de opsporing en de vervolging van overtredingen van de Leerplichtwet 1969. Het zijn daarbij de betrokken instanties, waaronder in het bijzonder de school, waarvan verwacht wordt dat zij het stappenplan naleven. De bedoelde handleiding stelt (p. 16): “De school is verantwoordelijk voor het doorlopen van het hieronder beschreven stappenplan”. Het karakter van de handleiding brengt mee dat daarin geen verplichtingen kunnen worden opgelegd aan de jongere of zijn ouders. Daarvan is mijns inziens ook geen sprake. Iets anders is dat de handleiding de jongere of zijn ouders de mogelijkheid biedt om (verdere) opsporing en vervolging te voorkomen door, hoewel de in art. 12 Lpw genoemde termijn niet is nageleefd, te bewijzen dat wel degelijk van ziekte sprake was.

Het voorgaande brengt mij tot de tussenconclusie dat de vraag of het bedoelde stappenplan is nageleefd, geen betrekking heeft op een gedaan beroep op de vrijstelling bedoeld in art. 11 sub d Lpw, maar op de vraag of de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De eventuele niet-naleving kan grond opleveren om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren. Dat geldt in het bijzonder voor het geval de jongere of de ouders, daartoe overeenkomstig het stappenplan in de gelegenheid gesteld, alsnog het bewijs van ziekte weten te leveren. Opsporing en vervolging dienen dan achterwege te blijven. Het spreekt daarbij vanzelf dat een medische verklaring die eerst in hoger beroep wordt overgelegd, geen reden kan opleveren om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Ook een beroep op de vrijstellingsgrond van art. 11 sub d Lpw kan daarop, gezien art. 12 Lpw, niet worden gebaseerd.

Dat echter is niet het hele verhaal. Denkbaar is dat de ziekte weliswaar niet tijdig, binnen twee dagen, wordt gemeld, maar dat een te late melding wordt gedaan op een tijdstip waarop de jongere nog ziek is. Mogelijk moet art. 12 Lpw zo worden uitgelegd dat met betrekking tot het ziekteverzuim dat na de melding optreedt, wel een beroep op art. 11 sub d Lpw kan worden gedaan. In die uitleg staat art. 12 Lpw in een dergelijk geval alleen aan een beroep op ziekte in de weg voor zover de ziekte aan de (te laat gedane) melding voorafging. Of die uitleg juist is, kan hier in het midden blijven. [Voetnoot: De vraag is van weinig praktisch belang omdat de handleiding meebrengt dat vervolging in een dergelijk geval achterwege moet blijven.] Naast deze gevallen staan de gevallen waarin geen melding is gedaan, of te laat melding is gedaan, maar waarin het bewijs van de ziekte ‘tardief’ wordt geleverd. In bijzondere gevallen kan het bewijs van de ziekte dan naar mijn mening aan een veroordeling in de weg staan, met name in gevallen waarin de ouders of de jongere van het niet (tijdig) melden van de ziekte in redelijkheid geen verwijt kan worden gemaakt. Als extreem voorbeeld noem ik het geval waarin de jongere in kwestie ten gevolge van een ongeval in coma raakt en gedurende de gehele tenlastegelegde periode in coma blijft. Als de ouders de ziekte niet binnen twee dagen melden, en ook nadien in gebreke blijven om de oorzaak van de verhindering mee te delen, is een veroordeling van de ouders mogelijk niet uitgesloten. Een veroordeling van de jongere zelf lijkt mij echter, hoewel geen beroep kan worden gedaan op art. 11 sub d Lpw, wel uitgesloten. Ik laat daarbij in het midden of sprake is van een bewijsuitsluitingsgrond dan wel van een strafuitsluitingsgrond, waarbij in het bijzonder te denken valt aan overmacht.3 Wel merk ik op dat uit art. 12 Lpw naar mijn mening voortvloeit dat terughoudendheid moet worden betracht met het honoreren van een dergelijk verweer.

Wat betekent dit alles voor de onderhavige zaak? De steller van het middel legt de vinger op overwegingen van het hof die weinig gelukkig zijn uitgevallen. Het stappenplan legt geen verplichtingen op aan de verdachte, zodat hem moeilijk kan worden verweten dat hij dat stappenplan niet heeft nageleefd. In het verlengde daarvan ligt dat niet “reeds” uit het “nalaten” tijdig de benodigde medische informatie te verschaffen, volgt dat sprake is van ongeoorloofd verzuim. Tot cassatie kan dat evenwel niet leiden. Het beroep op de vrijstelling wegens ziekte kon door het hof gelet op art. 12 Lpw slechts worden verworpen. Dat brengt mee dat het verzuim de school te bezoeken in beginsel als ongeoorloofd moet worden aangemerkt. Voor zover het hof met zijn overwegingen tot uitdrukking heeft willen brengen dat zich, ondanks de ter terechtzitting overgelegde medische verklaring, geen uitzonderlijk geval voordoet als onder punt 10.8 bedoeld, acht ik dat oordeel niet onbegrijpelijk. Een jongen van 16 jaar kan, anders dan de steller van het middel lijkt te menen, heel wel mede verantwoordelijk worden gehouden voor schoolverzuim dat plaatsvindt zonder dat tijdig, binnen twee dagen, aan het hoofd van de school kennis wordt gegeven dat de oorzaak van het verzuim gelegen is in ziekte. Het enkele feit dat de verdachte begin oktober 2015 extreem vermoeid was ten gevolge van een ernstig tekort aan vitamine D en de ziekte van Pfeifer had doorgemaakt, maakt dat niet anders.

Tot zo ver de conclusie van A-G mr. Knigge. De Hoge Raad had niets inhoudelijks hieraan toe te voegen en volgde het advies van de AG, dat strekte tot verwerping van de beide cassatieberoepen met gebruikmaking van artikel 81 van de wet op de Rechterlijke Organisatie (RO).

Commentaar

Bovenstaande tekst van de conclusies van de AG maken inzichtelijk dat artikel 11.d en 12 Leerplichtwet aan ouders en jongeren boven 12 jaar de formele eis stellen dat zij in geval van ziekte van de jongere tijdig, d.w.z. binnen 2 dagen na aanvang van het schoolverzuim, bij de school melding maken van het gegeven dat de jongere niet naar school kan komen wegens ziekte, zo mogelijk met opgave van de aard van de ziekte. In deze twee samenhangende zaken kwam de leerplichtambtenaar in actie, om te beginnen omdat moeder en jongere kennelijk niet aan de eis van tijdige melding van de ziekte hadden voldaan. Die nalatigheid bracht een omkering van de bewijslast teweeg: de moeder en de jongeren moesten voldoende aannemelijk maken dat de jongere door ziekte niet, althans niet geregeld naar school kon gaan. Daar slaagden zij niet in, wellicht mede omdat zij het beroep op vrijstelling wegens ziekte ondergroeven door een reis te ondernemen naar een ander deel van het Koninkrijk.

De feitenafweging die in deze zaak tot schuldigverklaringen leidde, stemt ondergetekende niet geheel gerust. Afgaande op het dossier betrof het hier de ziekte van Pfeiffer, ook wel klierkoorts genoemd. Wikipedia zegt hiervan dat deze ziekte vooral bij kinderen en jongeren voorkomt en daarbij vaak niet als zodanig wordt opgemerkt.4 In die gevallen waarin die ziekte zich duidelijk manifesteert als o.a. vermoeidheid, merkt Wikipedia op: "Het beste is voldoende rust nemen, ook in de chronische fase als de patiënt aan de beterende hand lijkt."

In dat geval lijkt het niet onverdedigbaar dat een jongere met klierkoorts een tijd lang niet naar school gaat, de school althans niet (voltijds) fysiek bezoekt terwijl de school in plaats daarvan ander onderwijs regelt.

Wellicht hebben de moeder en de jongere nagelaten tijdig een ziekmelding te doen omdat zij de impact die deze ziekte kan hebben, aanvankelijk hadden onderschat.

Het valt voor te stellen dat de moeder en de jongere de impact die deze ziekte soms heeft op het vermogen om zinvol onderwijs te volgen in schoolverband, hebben onderschat en dat zij daarom niet tijdig bij de school hebben aangegeven dat de jongere een tijd niet kon komen. Hoe dan ook hebben zij de simpele gelegenheid niet genomen die de wet hen bood, om met een minimale kans op vervelende gevolgen duidelijk te maken dat de jongere ziek was.

In plaats daarvan probeerden zij door een controlerend arts aan de hand van de uitkomst van een bloedonderzoek bevestigd te krijgen dat de jongere eertijds ziek was geweest. Men vraagt zich af of het recht in dit concrete geval niet beter was gediend als de huisarts niet alleen de gegevens van het bloedonderzoek had geleverd maar zich ook schriftelijk had aangegeven wat deze onderzoeksresultaten betekenden voor de belastbaarheid van de jongere. In Nederland worden behandelende artsen echter weerhouden van de afgifte van zulke doktersattesten. Patiënten die daarom vragen krijg in plaats daarvan een brochure mee, die uitlegt waarom hun behandelend arts daaraan niet zal voldoen.5 De KNMG adviseert artsen in plaats daarvan een uitdraai van een deel van het medisch dossier aan de patiënt mee te geven, dat hij dan kan overhandigen aan de controlerende (school)arts. Kennelijk is dat ook in de hier besproken zaak gebeurd. Helaas is zulke informatie niet altijd even eenduidige en overtuigend. In dit geval leverde deze uitdraai over een gebleken Pfeiffer-infectie en vitamine D-tekort geen duidelijk bewijs van een in het recente verleden van de jongere opgetreden ziekte.

Maar al deze feitelijke aspecten waren niet relevant voor de Hoge Raad, want deze instantie behandelt geen feitenrecht maar toetst slechts of de uitspraak van het gerechtshof in het licht van de ter zitting aangevoerde verweren en conclusies begrijpelijk was en of het hof de wet had gevolgd.

Ouders en jongeren zijn overigens bij een betwiste ziekmelding niet per se verplicht zich te onderwerpen aan het oordeel van een door de leerplichtambtenaar of de school verkozen controlerend arts, maar kunnen ook de rechtmatigheid van het ziekteverzuim op andere wijze voldoende aannemelijk maken, zoals met de hulp van een (controlerend) arts of -- in geval van problemen van psychische aard -- van een psycholoog of orthopedagoog van eigen keuze. In dat opzicht verschilt artikel 11.d, de vrijstelling van geregeld bezoek wegens ziekte, fundamenteel van artikel 5.a Leerplichtwet, vrijstelling van inschrijfplicht wegens ongeschiktheid op lichamelijke of psychische gronden. Artikel 7 Lpw schrijft bij deze laatste vrijstellingsgrond voor dat een door B&W aangewezen arts, psycholoog of (ortho)pedagoog de schoolongeschiktheid beoordeelt en sluit een behandelende arts daarvan uit. In artikel 12 Lpw ontbreekt een dergelijke voorwaarde; dat vereist slechts tijdige melding van de verhindering wegens ziekte.

Het bovenstaande blijkt uit een arrest van het Amsterdamse gerechtshof van 12 januari 2011, waarin dit conform het pleidooi van de advocaat Mr. R.A. Korver en met instemming van het Openbaar ministerie een ouder vrijsprak waarvan de zoon herhaaldelijk ziek was thuisgebleven. Saillant detail is dat het Openbaar Ministerie in de Rechtbank fase nog van mening was dat verplichte controle door een schoolarts op basis van een convenant en de Gemeente Amsterdam zou kunnen worden afgedwongen. Het Openbaar Ministerie was het in hoger beroep echter met de verdachte en zijn raadsman Mr. Korver eens dat dat enkel bij wet zou kunnen. Deze uitspraak maakte duidelijk dat ouders niet verplicht kunnen worden gesteld om hun kind te onderwerpen aan een extra onderzoek van een schoolarts. Wel kan van ouders worden verlangd dat zij aantonen dat hun kind daadwerkelijk ziek was of is.6

Peter J. Van Zuidam

1)

Deze bespreking is gepubliceerd in SchoolManagement Leerplicht en RMC in juli 2019 onder het Thema Leerplicht en RMC (PO/VO/BVE), een uitgave van Sdu.

2)

Zie voor de Handleiding strafrechtelijke aanpak schoolverzuim, in werking getreden in oktober 2012 en uitgegeven door het College van procureurs-generaal bijv. www.onderwijsconsument.nl/wordpress/wp-content/uploads/121101-Handleiding-strafrechtelijke-aanpak-schoolverzuim-2012H002-HD-02-10-2012.pdf

3)

Vgl. ECLI:NL:PHR:2013:CA0399, waarin het overigens niet ging om de aansprakelijkheid van de jongere, maar van de ouders

4)

Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Klierkoorts

5)

Zie: https://www.knmg.nl/advies-richtlijnen/dossiers/geneeskundige-verklaring.html

6)

Bron: https://richardkorver.nl/2011/01/14/uitspraak-over-schoolverzuim/