Ouders als eerste verantwoordelijk voor de begeleiding van hun zoon naar school

15 mei 2019

Instantie: rechtbank Den Haag

Uitspraakdatum: 15-02-2019

Zaaknummer: AWB – 18_3659

ECLI:NL:RBDHA:2019:1381

Auteur: mr. B.T.M. Bahlmann

Een vader heeft een aanvraag ingediend voor aangepast leerlingenvervoer voor zijn zoon bij het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Den Haag. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, waarna de vader een bezwaarschrift heeft ingediend. Het bezwaar van de vader is ongegrond verklaard, waarna hij beroep heeft ingesteld bij de rechtbank Den Haag. Het college voert aan dat de vader geen recht heeft op bekostiging van aangepast leerlingenvervoer voor zijn zoon omdat de zoon in staat wordt geacht onder begeleiding naar school te reizen. De vader stelt echter dat dit niet mogelijk is omdat de moeder ’s morgens niet met twee kinderen kan fietsen en de reis met het openbaar vervoer te lang duurt. Bovendien is de moeder psychisch overbelast. De vader kan zijn zoon zelf niet wegbrengen in verband met zijn werk. De vader heeft eveneens een beroep gedaan op de hardheidsclausule. De rechtbank overweegt dat er een advies van de Commissie van Begeleiding is waaruit volgt dat de zoon in staat wordt geacht om onder begeleiding met het openbaar vervoer naar school te reizen. De vader heeft niet betwist dat zijn zoon hiertoe niet in staat is. De rechtbank verwijst vervolgens naar vaste jurisprudentie van de Afdeling van de Raad van State waaruit volgt dat het geven van begeleiding tijdens het leerlingenvervoer in beginsel tot de verantwoordelijkheid van de ouders behoort. Dat de vader – die een auto heeft – wegens zijn werk niet in de gelegenheid zou zijn om zijn zoon zelf naar school te begeleiden omdat hij ’s morgens inkopen moet doen voor zijn winkel, maakt de situatie niet bijzonder. Deze situatie onderscheidt zich volgens de rechtbank niet in betekende mate van de problemen die vele andere gezinnen op dit punt ondervinden. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de ouders geen sociaal netwerk zouden hebben, welke stelling zij overigens niet hebben onderbouwd. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ouders onvoldoende hebben aangetoond dat de begeleiding van hun zoon naar school door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is. Ook rechtvaardigt de situatie geen beroep op de hardheidsclausule. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Samenvatting

Een vader heeft een aanvraag voor aangepast leerlingenvervoer voor zijn zoon ingediend. Uit onderzoek blijkt dat de zoon in staat wordt geacht onder begeleiding met het openbaar vervoer naar school te reizen. De ouders stellen dat zij niet in staat zijn deze begeleiding te bieden. De rechtbank overweegt echter dat het in beginsel tot de verantwoordelijkheid van de ouders behoort hun zoon naar school te begeleiden. De ouders hebben onvoldoende aangetoond dat dit hen niet lukt of dat zij geen hulp van derden kunnen inschakelen. Het beroep van de vader wordt ongegrond verklaard.

Inleidende tekst

Afwijzing van de aanvraag voor aangepast leerlingenvervoer omdat de ouders onvoldoende hebben aangetoond dat zij hun zoon niet zelf naar school kunnen begeleiden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 18/3659

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2019 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.S. Bijsterbosch),

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. A.G.H. Blankenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 26 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor aangepast leerlingenvervoer voor zijn zoon [zoon] afgewezen.

Hiertegen heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.

Bij besluit van 16 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2019.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1

Volgens artikel 12, eerste lid, van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Den Haag 2014 (de Verordening) verstrekt het college een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school zoals bedoeld onder artikel 9 bezoekt, indien:

a. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in de artikelen 10 of 11 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht;

b. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in de artikelen 10 of 11 en openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets;

c. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 11 en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is; of

d. de leerling, naar het oordeel van het college, gelet op zijn structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet in staat is – ook niet onder begeleiding –van openbaar vervoer gebruik te maken.

1.2

Volgens artikel 23 van de Verordening kan het college in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zonodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.

2 [zoon] is geboren op [geboortedatum] 2013. Hij bezoekt een school voor speciaal onderwijs, de [school] in [plaats]. Hij heeft een jonger broertje, geboren [geboortedatum] 2015.

3 Verweerder heeft de aanvraag om aangepast vervoer voor [zoon] afgewezen omdat [zoon] geacht wordt in staat te zijn onder begeleiding naar school te reizen.

4 Eiser voert aan dat het niet mogelijk is om [zoon] naar school te brengen, nu de moeder niet ’s morgens met twee kinderen kan fietsen, en de reis met openbaar vervoer te lang duurt. De moeder is al psychisch overbelast en moet ook het jongste kind wegbrengen. Eiser kan [zoon] niet wegbrengen vanwege zijn werk. Verder heeft eiser een beroep gedaan op de hardheidsclausule.

5 De rechtbank overweegt als volgt.

De rechtbank constateert dat uit het advies van de Commissie van Begeleiding blijkt dat [zoon] in staat wordt geacht onder begeleiding met openbaar vervoer naar school te reizen. Eiser heeft niet betwist dat [zoon] hiertoe in staat kan worden geacht.

Niet gebleken is dat [zoon] met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg zou zijn.

Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [zoon] in staat is om onder begeleiding met het openbaar vervoer naar en van school te reizen zodat hij niet in aanmerking komt voor aangepast vervoer op grond van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening.

Ten aanzien van het standpunt van eiser dat begeleiding van [zoon] door de ouders zelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is (artikel 12, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening), overweegt de rechtbank als volgt.

Dat de moeder van [zoon] psychologische begeleiding krijgt, veel stress ervaart en dat beide kinderen erg druk zijn, maakt niet dat is aangetoond dat het voor haar dermate onmogelijk zou zijn [zoon] (al dan niet met openbaar vervoer) naar school te begeleiden, dat het afwijzen van het leerlingenvervoer voor [zoon] tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden. Voorts is niet gebleken dat een andere oplossing – bijvoorbeeld dat de vader [zoon] of het jongste kind wegbrengt – niet mogelijk is.

Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 4 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3382) behoort het geven van begeleiding tijdens het leerlingenvervoer in beginsel tot de verantwoordelijkheid van de ouders. Dat de vader – die beschikt over een auto - wegens zijn werkzaamheden niet in de gelegenheid zou zijn [zoon] zelf in [plaats] naar school te begeleiden omdat hij ’s morgens inkopen moet doen voordat zijn winkel in Delft om 10.00 uur opent, maakt de situatie niet bijzonder. Deze situatie onderscheidt zich niet in betekenende mate van de problemen die vele andere gezinnen op dit punt ondervinden. Dat geldt evenzeer voor de omstandigheid dat een sociaal netwerk ontbreekt, welke stelling overigens niet is onderbouwd.

Zonder te willen afdoen aan de ernst van de problematiek binnen het gezin van eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet genoegzaam heeft aangetoond dat aan het criterium van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening is voldaan..

De rechtbank overweegt ten slotte dat de bevoegdheid van verweerder om de hardheidsclausule al dan niet toe te passen een discretionaire bevoegdheid is. Dat betekent dat verweerder beoordelingsvrijheid heeft, welke de rechtbank terughoudend dient te toetsen.

Nu kan worden aangenomen dat [zoon] onder begeleiding, al dan niet met openbaar vervoer, naar school kan reizen, en er geen sprake is van een bijzondere situatie waardoor beide ouders niet in staat zouden zijn hem te begeleiden, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een situatie die het beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigt.

6 Het beroep is ongegrond.

7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2019.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.