Richtingbezwaren op basis van holisme

04 maart 2019

Arresten Hoge Raad en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake artikel 5.b Leerplichtwet

Hieronder volgt een bespreking van een tweetal strafzaken, die een beroep op artikel 5.b Lpw op basis van holisme met elkaar gemeen hebben, maar desondanks verschillend verlopen.

De eerste zaak betreft een arrest van de Hoge Raad d.d. 3 juli 2018: ECLI:NL:HR:2018:1071

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:215, Contrair.

In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2016:6908, Bevestiging.

In dit arrest behandelde de HR één middel van cassatie inhoudelijk. Dat middel klaagde over de verwerping door het Hof van het verweer dat de verdachte overwegende bedenkingen heeft tegen de richting van het onderwijs op alle binnen een redelijke afstand van zijn woning gelegen scholen waarop zijn minderjarige zoon geplaatst zou kunnen worden.

Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat "hij in de periode van 1 september 2014 tot en met 21 oktober 2014 te Amersfoort als degene die het gezag uitoefende over de jongere [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1998, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere als leerling van een school, stond ingeschreven."

De Hoge Raad baseerde zijn beoordeling van dit middel van cassatie op de paragrafen 2.2.2 en 2.2.3 van het arrest.

2.2.2.

Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 juli 2016 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

"De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:

Ik heb op voorhand mijn verweerschrift per e-mail aan het hof doen toekomen, evenals een brief van de gemeente Amersfoort van 17 december 2015. Wat ik in mijn verweerschrift heb geschreven wil ik graag ter zitting herhalen.

U, voorzitter, houdt mij voor dat het hof heeft kennisgenomen van mijn verweerschrift en dat ik dat niet hoef te herhalen thans.

Ik heb [aantal] kinderen. Ik heb geen bezwaar tegen de leerplicht. Ik heb ook geen bezwaar tegen het soort onderwijs of de organisatie van het onderwijs. Ik heb bezwaar vanwege de denominatie van de scholen. Onze kinderen moeten onderwijs krijgen in overeenstemming met onze holistische levensovertuiging. Wij willen onze eigen levensovertuiging voorleven en uitdragen. Dat is belangrijk en onmisbaar voor de geestelijke ontwikkeling van onze kinderen. De spirituele en seculiere kant van het leven moet één geheel zijn. Dit draagt een openbare school ook niet uit. Zij beschikken ook niet over de deskundigheid om dat te doen. Zij kunnen onze levensovertuiging niet uitdragen laat staan bevorderen.

U vraagt mij naar de betekenis van uitdragen. Wij zien het leven en onderwijs als één geheel. In onze levensovertuiging zijn wij heel verbonden met de natuur, muziek en kunst. Kinderen moeten zo veel mogelijk buiten kunnen leren en studeren. Daar zien wij heil in. En een school moet dat kunnen faciliteren. Voor zover ik weet verblijven de kinderen op de Aventurijnschool in Loenen veel buiten. In onze levensovertuiging vieren wij de seizoenen en houden wij rekening met ons bioritme. Dat kan ook met thuisonderwijs. Wij zien dat niet op andere scholen gebeuren.

Het klopt dat mijn andere zoon, [betrokkene 2] , naar een christelijke school, [A] College in [plaats] gaat. Dat is met bezwaar. Volgens de wet moet je als ouders zorgdragen voor de persoonlijkheidsontwikkeling van je kind. [betrokkene 2] maakt een bepaalde ontwikkeling door. Hij wil graag iets met groen doen. Hij wil bloemstukken maken en dieren fokken. Dat kunnen wij hem thuis niet bieden. Daarom hebben wij hem ondanks ons bezwaar naar een christelijke school laten gaan. Onze levensovertuiging staat bovenaan. Als dit niet de goede weg is voor [betrokkene 2] dan zullen wij hem daar vanaf halen. De jongste raadsheer merkt op dat éénmaal gekozen is gekozen. Dan riskeren wij maar een boete. Onze levensovertuiging prevaleert dan. In het kader van de rechten van het kind hebben wij voor [betrokkene 2] passend onderwijs gevonden. Als [betrokkene 1] naar een school moet waar hij niet naartoe wil, dan voel ik mij schuldig ten aanzien van zijn rechten als kind. Het klopt dat ik een afweging maak tussen enerzijds dat onze levensovertuiging alles is en anderzijds de belangen van onze kinderen. Ik vraag mij af waarom ik niet per kind deze belangenafweging mag maken.

Een onderdeel van onze levensovertuiging is dat wij één met het universum zijn. Wij moeten studeren met onze blote voeten in het gras of bos. Als het regent genieten wij. Het klopt dat [betrokkene 1] via de LOI vakken volgt die gelijk zijn aan de vakken die op school worden aangeboden. Wij hebben ook geen bezwaar tegen de vakken op zich. [betrokkene 1] werkt zo veel mogelijk buiten. Hij krijgt veel hulp van ons. Ook van mensen uit de familie- en vriendenkring. Er zijn mensen die [betrokkene 1] bijstaan bij Engels en ik heb een schoonzoon die ICT-er is. De oudste raadsheer vraagt mij of het niet voldoende is dat [betrokkene 1] na schooltijd zijn huiswerk buiten kan maken. Het gaat niet alleen om het maken van huiswerk. Tegen kinderen van gereformeerde ouders zeg je ook niet dat zij hun geloof maar na schooltijd moeten praktiseren.

Het vieren van de seizoenen maakt deel uit van de hele dag. Het is één geheel. De viering van de zonnewende is een hele dag. Daar spelen wij in het onderwijs ook op in. De oudste raadsheer merkt op dat een school daarin niet in de weg staat. De school is een heel ander aspect van het geheel. Ik vind dat lastig om uit te leggen. Het gaat goed met [betrokkene 2] . Hij gaat over naar de 4e klas en heeft geen onvoldoendes. Dat is voor ons het bewijs dat we goed bezig zijn geweest. De oudste raadsheer merkt op dat derhalve school te verenigen is met onze levensovertuiging. Nee, het is de saus, de omhulling van onze levensovertuiging. Dat druist in tegen onze wens.

De voorzitter merkt op dat wij onze levensovertuiging wel aan [betrokkene 2] overdragen en dat zijn school kennelijk geen bezwaar is om zo te leven. Voor [betrokkene 2] niet. De voorzitter merkt op dat het kennelijk niet aan de school maar aan het kind ligt. Dat klopt. Wij willen onze levensovertuiging aan de kinderen overdragen tot het moment dat zij het huis verlaten.

De advocaat-generaal merkt op dat het dus eigenlijk niet gaat om de richting van de school. Nee, dat bedoel ik niet. Ik heb geen bezwaar tegen school. Maar wij willen onze kinderen graag naar een school laten gaan die onze levensovertuiging uitdraagt. En dat doen de scholen niet. Je maakt een afzonderlijke afweging. Ik heb principiële bezwaren tegen de school van [betrokkene 2] , maar die wegen minder zwaar. Het gaat erom dat een school een levensovertuiging uitdraagt. Het ligt niet zo zwart-wit."

2.2.3. Het in voormeld proces-verbaal van de terechtzitting genoemd verweerschrift houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

"Mijn subsidiaire verweer

(…)

Mijn levensovertuiging, waarop het richtingbezwaar is gebaseerd, is het Holisme. Wij verklaren, conform artikel 5.b en artikel 8 lid 1 Leerplichtwet 1969 overwegende bedenkingen te hebben tegen de richting van alle scholen op redelijke afstand, en wel omdat geen van deze scholen deze levensovertuiging uitdragen of voldoende bevorderen, maar daarmee juist strijdig zijn.

Wij hebben onze richtingbezwaren toegelicht met een uitleg van de levensovertuiging, een overzicht van alle schoolrichtingen die door ten minste één bij [betrokkene 1] passende school op redelijke afstand van onze woning wordt uitgedragen en van enkele openbare scholen, en een toelichting van onze bezwaren tegen die schoolrichtingen en het Openbaar onderwijs, zoals die uit onze levensovertuiging volgen.

Ik geef van onze richtingbezwaren voor alle duidelijkheid hier nog een nadere toelichting.

Tegen de (protestants-)christelijke, rooms-katholieke, gereformeerde en reformatorische schoolrichtingen met één of meer scholen op redelijke afstand van onze woning betreffen onze bezwaren het vastgelegd, geschreven fundament van die richtingen, het Oude en het Nieuwe Testament (het Evangelie) en de bijbehorende normen en waarden. Die christelijke levensovertuigingen zijn allemaal primair op dogma's gebaseerd, ontleend aan overgeleverde teksten in de Bijbel waaraan men gezag toekent.

Onze eigen levensovertuiging betreft daarentegen een denkfundament dat dynamisch is en zeker niet vastomlijnd. Dit weerspreekt elkaar. Het Holisme is een bewustzijn dat de eenheid erkent en herkent achter de pluraliteit van het universum waarin wij leven. Onze levensovertuiging is dus georiënteerd op de persoonlijke ervaring van de mens, en juist niet primair op schriftelijke bronnen. Plaatsing van [betrokkene 1] aan zulk een school zou zijn geestelijke ontwikkeling naar onze mening daarom te zeer schaden.

Het onderwijs en de daarbij behorende normen en waarden van Openbare en Algemeen-bijzondere scholen zijn ontleend aan de visie van de meerderheid van de Nederlandse bevolking. Deze sluit niet aan bij het Holisme. Hoewel Openbare Scholen het Holisme officieel zouden moeten respecteren, is het percentage Holisten in Nederland zo klein, dat er onmogelijk een redelijke tijd binnen het onderwijs te besteden valt aan het Holisme als zodanig. Ook valt van docenten en het bevoegd gezag van die scholen geen inzicht in Holisme te verwachten, zodat zij niet weten wat zij nu precies zouden moeten eerbiedigen. Bovendien dragen deze scholen het Holisme per definitie niet uit, daar zij neutraal zijn. Daartegen hebben wij bezwaren. Doordat neutrale scholen elke levensovertuiging respecteert, hebben zij geen eigen visie.

Wij zijn er uit principe van overtuigd dat het vóór-leven (uitdragen) van een eigen visie (in ons geval het Holisme) onmisbaar is voor de geestelijke ontwikkeling van een jongere. Vanuit onze levensovertuiging vinden wij dat de spirituele en seculiere (wereldse) kanten van het leven één geheel zijn, en dat we daar geen (meer dan oppervlakkig) onderscheid tussen kunnen maken Daarom vinden we het bezwaarlijk dat de geestelijke ontwikkeling van onze kinderen en hun cognitieve en sociale ontwikkeling door bezoek aan een Openbare of Algemeen-bijzondere school van elkaar zouden worden gescheiden. Een school van onze eigen levensbeschouwelijke richting zou er immers voor kunnen zorgen dat die levensaspecten in het onderwijs wel één eenduidig geheel vormen. Een school die onze levensovertuiging niet uit ervaring kent en toepast, kan de waarde en werking van de dynamische ontwikkeling van onze levensovertuiging in kinderen niet begrijpen, laat staan bevorderen.

Tegen de Openbare school met humanistische cultuur het Stedelijk Gymnasium Johan van Oldenbarnevelt hebben wij daarnaast het bezwaar dat het Humanisme van de mens uitgaat terwijl het Holisme een bewustzijn is dat de eenheid erkent en herkent achter de pluraliteit van het gehele universum waarin wij leven. Wij vinden het humanisme als levensvisie te beperkt. En ook op deze school is geen plaats voor het Holisme.

Bij de Antroposofische richting vinden wij de visie op reïncarnatie zeer bezwaarlijk. Hoe meer weerstand in deze visie een kind in zijn leven tegenkomt, hoe meer profijt het daaruit zou verkrijgen voor een volgende incarnatie. Ook hebben wij bezwaar tegen hun algemeen christelijk perspectief.

Afweging van richtingbedenkingen

Ouders maken per kind een afweging tussen het belang van schoolonderwijs en de noodzaak die zij zien om hun levensovertuiging te laten prevaleren in de ontwikkeling van hun kinderen. Omdat kinderen in karakter en ontwikkeling van elkaar verschillen kan deze afweging per kind verschillend uitvallen. Sommige kinderen zijn beter bestand tegen een kloof in levensopvattingen tussen thuis en school dan andere.

Een weegfactor is dat ouders bij uitoefening van een richtingbezwaar en dus bij het ontbreken van fysiek schoolonderwijs zelf meer zorg moeten leveren om de persoonlijkheidsontwikkeling van hun kind te bevorderen. Deze zorgplicht volgt uit artikel 1:247 BW.

Als de kinderen van richtingbezwaarde ouders niet allemaal aan het richtingbezwaar worden onderworpen (en sommigen dus wel naar school gaan), dan kan ook niet daaruit worden geconcludeerd dat het die ouders gaat om de soort van het onderwijs, tegen de leerplicht als zodanig of tegen de wettelijke inrichting van het onderwijs. Deze ouders maken per kind een afweging tussen het belang van schoolonderwijs en het belang van het impregneren van de ontwikkeling van hun kind met hun levensovertuiging. Omdat kinderen in karakter en ontwikkeling van elkaar verschillen kan deze afweging per kind verschillen. Sommige kinderen zijn goed bestand tegen de kloof in opvattingen tussen thuis en school, terwijl anderen daar kwetsbaar voor blijken.

Als ouders naar hun kinderen luisteren en hun opvattingen meewegen, alvorens op basis van hun ouderlijk gezag (art. 1:247 BW) een beslissing over hun onderwijs te nemen, dan doen zij dat in overeenstemming met het recht, en volgen zij daarin artikelen 12 lid 1 van het IVRK. Dit is dan ook geen grond om een richtingbezwaar te verwerpen.

Ook de reisafstand naar de dichtstbijzijnde school van een gewenste of aanvaardbare richting kan een weegfactor zijn.

Het afwegen van het richtingbezwaar is voorbehouden aan de ouders. Het is niet aan de leerplichtambtenaar, de gemeente of de rechter om het gewicht van iemands richtingbedenkingen te bepalen, aldus de Hoge Raad op 30-10-2001 (LJN: AB2946, Hoge Raad, 01770/00).

Hoe dan ook, de Hoge Raad heeft strafrechters opdracht gegeven om de schoolbezwaren van verdachten die zich beroepen op artikel 5.b Lpw te onderzoeken, om te beoordelen of die bezwaren de richting van het onderwijs betreffen. Met de informatie die we de kantonrechter en nu nog eens aan u hebben verstrekt kunt u die beoordeling maken. U kunt zelf zien dat het ons om de richtingen van het onderwijs van scholen te doen is.

Het is daarbij volstrekt ondoenlijk en onredelijk om wat ik hierover verklaar nog eens aan te houden tegen objectieve feiten. Die kunnen onze opvattingen noch onderbouwen noch ontkrachten. Zulks te proberen is eveneens een vorm van afwegen van richtingbezwaren en de wetgever heeft zulke vormen van afweging, zover zij niet uitdrukkelijk in de tekst van de Leerplichtwet staan, wijselijk willen tegengaan.

Ik wijs hierbij op artikel 8 lid 2 Lpw. Dat verklaart een kennisgeving van een 5.b-beroep voor een individueel kind ongeldig als dat zelfde kind in de voorgaande jaarperiode aan een school geplaatst was van een richting waartegen bezwaar gemaakt wordt. Artikel 8 lid 2 Lpw zwijgt daarentegen over andere kinderen in het gezin en laat uit de schoolplaatsing van die andere kinderen geen enkele consequentie volgen. Als de wetgever aan zulk een omstandigheid wel een fatale consequentie had willen verbinden, dan zou deze dat in artikel 8 Lpw hebben gedaan."

Het Hof Arnhem-Leeuwarden baseerde zijn beslissing geheel op het in paragraaf 2.2.2 van het HR-arrest opgenomen proces-verbaal van de terechtzitting en liet het subsidiaire verweer, opgenomen in paragraaf 2.2.3., buiten beschouwing.

Het hof stelt, onder verwijzing naar HR 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL6719, voorop dat

i) indien een beroep is gedaan op de vrijstellingsgrond als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder b Lpw de rechter moet onderzoeken of de bedenkingen de richting van het onderwijs betreffen (vgl. HR 19 februari 1980, NJ 1980, 190 en HR 30 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001: AB2946, NJ 2002,98); blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever niet gewild dat de rechter het gewicht van de bedenkingen beoordeelt (vgl. HR 19 februari 1980, NJ 1989, 190);

ii) onder overwegende bedenkingen tegen de richting van het onderwijs als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder b Lpw zijn niet begrepen bedenkingen tegen de soort van het onderwijs, tegen de leerplicht als zodanig of tegen de wettelijke inrichting van het onderwijs (vgl. HR 3 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1985, NJ 2000, 703);

iii) degene die zich op een vrijstelling beroept, dient - gelet op het voorgaande - duidelijk aan te geven welke zijn bedenkingen zijn tegen het onderwijs op de scholen of instellingen die zich binnen redelijke afstand van zijn woning bevinden en waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, opdat de rechter kan beoordelen of die bedenkingen de richting van het op die scholen of instellingen gegeven onderwijs betreffen (vgl. HR 11 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0453).

In het kader van deze strafzaak moet onderzocht worden of verdachte van de verplichting om het in de tenlastelegging genoemde kind naar school te sturen was vrijgesteld omdat hij tegen de richting van de redelijkerwijs bereikbare scholen overwegende bedenkingen had.

Daarbij zal het hof niet treden in de vraag of deze bedenkingen al dan niet overwegend waren en slechts oordelen over de vraag of de bedenkingen de richting van het onderwijs in de zin van artikel 5 van de Leerplichtwet betreffen.

Verdachte heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de leerplicht, het soort onderwijs of de organisatie van het onderwijs. Hij heeft bezwaren vanwege de denominatie van de scholen. Verdachte heeft naar voren gebracht dat zijn kinderen onderwijs moeten krijgen in overeenstemming met hun holistische levensovertuiging. Daarbij moet de spirituele en seculiere kant van het leven één geheel zijn. Het leven en onderwijs is één geheel en verbonden met natuur, muziek en kunst. Volgens de holistische levensovertuiging moeten kinderen zoveel mogelijk buiten leren. Tijdens het buiten leren kunnen kinderen met hun blote voeten in het gras zitten. Van belang is verder dat er ruimte is om de seizoenen en de jaargetijden te vieren. Het is belangrijk en onmisbaar voor de ontwikkeling van zijn kinderen dat de holistische levensovertuiging wordt uitgedragen op een school. Openbare scholen dragen die levensovertuiging niet uit en kunnen die ook, bij gebrek aan deskundigheid, niet bevorderen. De scholen zijn ook niet in staat om het buiten leren te faciliteren.

Verdachte stelt dat ouders ingevolge de wet zorg moeten dragen voor de persoonlijkheidsontwikkeling van hun kinderen. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn verschillende kinderen en tonen een andere persoonlijkheidsontwikkeling. [betrokkene 2] is een doener en zijn interesses liggen met name bij planten en dieren. Hij wil bloemstukken maken en dieren fokken. Verdachte heeft geconstateerd dat zij [betrokkene 2] thuis niet langer voldoende konden bieden om hem daarin te ondersteunen en daarom hebben zij hem ingeschreven op [A] College in [plaats] . Dit ondanks de bezwaren die verdachte tegen die school heeft. Verdachte kan [betrokkene 1] thuis en met activiteiten buitenshuis nog steeds bieden wat hij nodig heeft voor zijn ontwikkeling. Hij leert zoveel mogelijk buiten. Ter zitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard geen bezwaar te hebben tegen de inhoud van de lesstof die op openbare scholen wordt aangeboden. [betrokkene 1] volgt onderwijs via de LOI en wordt bijgestaan door familie en kennissen. De vakken die hij volgt zijn qua inhoud gelijk aan de lesstof op school. Met [betrokkene 2] , die nog steeds op [A] College zit, gaat het prima.

De stukken en de verklaring van verdachte op de terechtzitting geven naar het oordeel van het hof geen voldoende geconcretiseerde en herkenbare bedenkingen tegen de richting van de bestaande onderwijsinstellingen. Het is het hof onvoldoende duidelijk geworden welke wezenlijke bedenkingen tegen de richting van het onderwijs verdachte koestert. De opgegeven bezwaren hebben veeleer betrekking op de manier waarop op reguliere scholen het geven van onderwijs is georganiseerd en in de praktijk tot uiting komt. Het hof is van oordeel dat deze bezwaren niet vallen onder de in de Leerplichtwet 1969 bedoelde bedenkingen tegen de richting, maar meer de inrichting van het onderwijs betreffen.

Het hof verwerpt het verweer."

De advocaat-generaal bij de Hoge Raad Mr. A.E. Harteveld concludeerde dat het in paragraaf 2.2.3 opgenomen subsidiaire verweer met daarin opgenomen de toelichting van de richtingbezwaren een uitdrukkelijk verweer van de verdachte betrof -- deze constateerde namelijk dat de voorzitter van het hof ter zitting van 15 juli 2016 aangaf dat het hof heeft kennisgenomen van het verweerschrift van de verdachte -- en vond het onbegrijpelijk dat het hof dit verweer niet mee had genomen in de beoordeling. Deze adviseerde de Hoge Raad het arrest op die grond te vernietigen.

De Hoge Raad ging aan dit advies voorbij en oordeelde als volgt:

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van art. 5, aanhef en onder b, Lpw is de daarin opgenomen vrijstellingsgrond in het leven geroepen met het oog op de eerbiediging van ernstige gemoedsbezwaren (Kamerstukken II 1897/98, 160, nr. 3, p. 4). Gelet hierop moet onder het begrip richting als bedoeld in art. 5, aanhef en onder b, Lpw worden verstaan: een fundamentele oriëntatie, ontleend aan een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing (vgl. HR 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL6719, NJ 2010/422).

Van overwegende bedenkingen in de zin van art. 5, aanhef en onder b, Lpw is derhalve eerst sprake in geval van ernstige gemoedsbezwaren die berusten op een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing.

Hetgeen door de verdachte in de onderhavige zaak in appel is aangevoerd en hiervoor onder 2.2.2 en 2.2.3 is weergegeven, kan bezwaarlijk worden aangemerkt als aan een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing ontleende, overwegende bedenkingen als bedoeld in art. 5, aanhef en onder b, Lpw. De omstandigheid dat de verdachte zijn bezwaren zelf aanmerkt als een uitvloeisel van zijn holistische levensovertuiging, brengt niet mee dat die bezwaren reeds daarom overwegende bedenkingen opleveren tegen de richting van het onderwijs in zin van de wet.

Het middel, dat van een andere opvatting uitgaat, faalt derhalve, zodat hetgeen het Hof dienaangaande heeft overwogen onbesproken kan blijven.

Tot zo ver het arrest van de Hoge Raad.

De tweede zaak betreft een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden met parketnummer 21-000713-17 van 21 november 2018.

Dit betrof een hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel van 30 januari 2017 met parketnummer 08-2281 14-16.

In dit verslag is het requisitoir van de advocaat-generaal opgenomen, waarin deze het hierboven weergegeven arrest als precedent aanhaalde.

Het hof vatte de omstandigheden als volgt samen:

Het blijkt dat verdachte het (spiritueel) holisme als levensovertuiging heeft en dat deze overtuiging de grond voor zijn richtingbezwaren vormt. De toelichting daarop van verdachte laat zich als volgt samenvatten.

Door verdachte is betoogd dat het begrip ‘eenheid’ (van verstand, ziel, ratio, emotie, lichaam en geest) in het holisme centraal staat, zowel eenheid binnen de eigen persoon als ten opzichte van andere levende wezens, daaronder - naast mensen - tevens begrepen dieren en planten. De daarbij behorende levenshouding wordt gekenmerkt door onbevangenheid ten aanzien van de telkens nieuwe wijzen waarin die eenheid zich kan manifesteren en de daarmee gepaard gaande persoonlijke groei. Aanvaarding van het gezag van al dan niet dogmatische religies - zo begrijpt het hof- staat daaraan in de weg evenals levensbeschouwelijke neutraliteit. Indien op school slechts het verstand wordt gevoed en de ziel wordt genegeerd ontstaat er afgescheidenheid en een onhanteerbare kloof tussen de levensovertuiging in het gezin en de normen en waarden op school, aldus verdachte.

In het dossier bevindt zich een nadere toelichting op de bezwaren die verdachte heeft tegen alle, op redelijke afstand van zijn woning gelegen, katholieke, protestants-christelijke, gereformeerde, reformatorische, bijzondere, islamitische en antroposofische scholen. Op de suggestie van de advocaat-generaal dat het Montessorionderwijs wellicht strookt met zijn levensovertuiging heeft verdachte geantwoord dat de naam Montessori slechts betrekking heeft op de pedagogische inrichting van het onderwijs en dat dergelijke scholen daarnaast op enigerlei levensbeschouwelijke of neutrale leest geschoeid zijn, waardoor zijn eerdergenoemde richtingbezwaren eveneens op Montessorischolen van toepassing zijn.

Gevraagd naar zijn bereidheid om [jongere] in te schrijven op de op holistische grondslag gestoelde school Aventurijn te Loenen heeft verdachte meegedeeld die mogelijkheid onderzocht te hebben. De afstand tussen zijn woonplaats Zwolle en Loenen - het hof stelt vast dat die 52 km bedraagt - is echter redelijkerwijs niet (dagelijks) overbrugbaar. Openbaar vervoer is geen reële optie. Bovendien heeft verdachte twijfels over de continuïteit van de school, daarbij mede gelet op het geringe aantal leerlingen en het financieel onzekere bestaan van dergelijke niet-gesubsidieerde scholen.

Requisitoir

De advocaat-generaal concludeerde als volgt:

De leerplichtambtenaar heeft ouders bezocht in het kader van een beroep op de vrijstelling van de leerplichtwet. Vervolgens is door de leerplichtambtenaar aangegeven dat een vrijstelling niet zal worden verleend. De leerplichtambtenaar en Ingrado menen dat Montessorionderwijs zal aansluiten bij de richting van onderwijs die ouders zoeken. Binnen korte afstand van de woning van ouders bevindt zich een Montessorischool. Ouders hebben aangegeven dat geen van de scholen in de nabije omgeving voor hen voldoet.

(…)

De bezwaren die door verdachte zijn aangegeven ten aanzien van de scholen zijn algemeen, verre van concreet zoals de Hoge Raad vergt. Zij geven alleen aan dat men niet gelooft in de Islam, het Katholicisme enzovoort. Niet is aangegeven dat het bezwaar de richting van het onderwijs treft, slechts is aangegeven dat men het geloof niet aanhangt. Waarom de betreffende scholen niet vanuit liefde, passie en natuur kunnen doceren is niet benoemd. Bovendien; die liefde en passie voor natuur betreffen geen 'fundamentele oriëntatie, ontleend aan een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing'. Zij kunnen hooguit als een uitvloeisel daarvan worden gezien. Opvallend is dat aangaande de door de Leerplichtambtenaar benoemde Montessorischool niet nadrukkelijk is onderbouwd wat daar de bedenkingen zijn. Van overwegende bedenkingen tegen de richting van het onderwijs is niet gebleken.

De voorkeur voor thuisonderwijs omdat op die manier aan de wensen tegemoet wordt gekomen is geen richtingsbezwaar. De indruk bestaat dat men het vooral prettig en praktisch vindt, gelet op de opmerking van de leerplichtambtenaar aangaande de aard van het beroep van vader en mogelijk reizen. Wellicht speelt ook de tweetaligheid daarbij een rol.

Ik verwijs verder naar het arrest van uw hof in de zaak [naam], een soortgelijke zaak waar tevens het holisme speelde (ECLI:NL:GHARI:2016:6908), en het daarop volgende arrest van de HR: ECLI:HR:20 18:1071). De kern van beide arresten is dat de omstandigheid dat verdachte zijn bezwaren zelf aanmerkt als een uitvloeisel van zijn holistische levensovertuiging niet meebrengt dat die bezwaren daarom overwegende bedenkingen opleveren legen de richting van het onderwijs in de zin van de wet.

De vraag is of de leerplichtambtenaar terecht het verzoek om vrijstelling heeft afgewezen.

Is er sprake van overwegende bedenkingen tegen de richting van het onderwijs binnen redelijke afstand van de woning?

Verdachte heeft zoals gezegd zijn bedenkingen legen de richting van het onderwijs aangegeven op een lijst per schoolrichting. Ouders zijn spiritueel holistisch. Zij zoeken een school die vanuit liefde, passie en natuur onderwijst. Waarom de scholen in de regio dit niet kunnen bieden is in het geheel niet toegelicht. Ik ben van oordeel dat terecht is geoordeeld dat verdachte geen recht op vrijstelling toekwam.

Het oordeel van het hof

Hetgeen door en namens verdachte, zowel schriftelijk als mondeling ter terechtzitting, naar voren is gebracht met betrekking tot zijn aan het holisme ontleende bezwaren tegen alle binnen redelijke afstand van zijn woning gelegen scholen is naar het oordeel van het hof, anders dan de kantonrechter en de advocaat-generaal in haar vordering, aan te merken als overwegende bedenkingen in de zin van artikel 5, onder b, Leerplichtwet 1969. Deze bedenkingen kunnen niet anders worden verstaan dan dat zij in overwegende mate de richting van het onderwijs betreffen, in de jurisprudentie nader gedefinieerd als ‘een fundamentele oriëntatie, ontleend aan een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing’. In aanmerking nemend dat het - gelet op de wetgeschiedenis - niet aan de rechter is om het gewicht van die bedenkingen te beoordelen, is het hof van oordeel dat verdachte zijn bezwaren voldoende duidelijk en concreet naar voren heeft gebracht.

Daargelaten de indruk dat verdachte in brede zin inhoud lijkt te kunnen geven aan het thuisonderwijs van [jongere], daaronder tevens begrepen haar ontwikkeling in sociaal opzicht, is aan de wettelijke vereisten voor een vrijstelling als bedoeld in artikel 5, onder b, Leerplichtwet 1969 voldaan. Verdachte was dan ook naar het oordeel van het hof vrij gesteld van de verplichting om te zorgen dat zijn dochter als leerling van een schoot of instelling stond ingeschreven.

Gelet daarop dient verdachte te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.

Commentaar

De Hoge Raad baseerde zijn beslissing het cassatieberoep te verwerpen, contrair aan het advies van de P-G, op de hierboven integraal geciteerde paragrafen 2.2.2 en 2.2.3 als geheel. Hieruit valt geen specifieke, duidelijk te lezen richtlijn te trekken.

Het verloop van de tweede, na het uitkomen van het HR-arrest behandelde holisme-zaak illustreerde dat. De A-G citeerde uit dat HR-arrest in haar conclusie slechts het gegeven dat een ouder zijn bezwaren zelf aanmerkt als een uitvloeisel van zijn levensovertuiging op zichzelf niet betekent dat die bezwaren tegen de richting van het schoolonderwijs zijn gericht en daarmee tot vrijstelling leiden.

Dat inzicht is op zichzelf niet nieuw; deze richtlijn kwam al voor in het HR-arrest van 11 februari 20031, waarin de HR een cassatiemiddel dat op een dergelijke aanname was gebaseerd verwierp, maar omdat zekere levensbeschouwelijk geïnspireerde bezwaren door hun nadruk op persoonlijke vrijheid voor jongeren gericht waren tegen de in de Leerplichtwet en de Nederlandse onderwijswetgeving opgelegde schoolplicht, en dus niet tegen de afzonderlijke schoolrichtingen die op betreffende scholen werden uitgedragen.

Bij holisme is een dergelijke grond voor diskwalificatie op de enkele grond van de aard van de aangehangen levensovertuiging niet aan de orde. Er is in Nederland namelijk een erkende school die het holisme uitdraagt in haar onderwijs, namelijk Aventurijn te Loenen, gemeente Apeldoorn. Holisme is vooralsnog niet door de regering erkend als schoolrichting, dus scholen die deze richting voeren komen niet in aanmerking voor rijksbekostiging. Maar de uitoefening van de holistische levensovertuiging in schoolonderwijs vindt wel plaats in schoolonderwijs2 waarmee de Leerplichtwet 1969 wordt vervuld. Dit feit droeg voor het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de tweede zaak bij aan de bevinding dat zekere bezwaren die, zoals verdachte stelde, volgden uit het holisme, de richting van het onderwijs van omliggende scholen betroffen en niet een bezwaar tegen de schoolplicht of de wettelijke inrichting van het onderwijs.

Wat zijn nu echt richtingbezwaren? Hierin kan wel een zeker patroon worden herkend.

Schrijver dezes gaat ervan uit dat schoolbezwaren van ouders in elk geval tegen de richtingen van het onderwijs van scholen gericht zijn, indien daarin strijdigheden aangegeven worden tussen kernpunten van de eigen levensovertuiging en die van de statutair vastgelegde, in schoolonderwijs uit te dragen religies, levensovertuigingen of mensvisies.

Een richtingbezwaar kan een positieve strekking hebben, zoals een bezwaar tegen een zekere godsdienst of leer of onderdelen daarvan, maar kan ook een negatieve strekking hebben, d.w.z. de klacht dat de ouder de intentie tot uitdragen of bevorderen van een zekere religie of levensovertuiging in de statutaire grondslag van een school mist of deze onvoldoende gespecificeerd vindt.

De Hoge Raad bevestigde het bestaan van richtingbezwaren van negatieve strekking impliciet in het deel van het arrest van 12 december 2017 waarin deze een te zware toetsing van bezwaren tegen Openbaar onderwijs in strijd met de bedoeling van de wetgever achtte.

Uit de eerste zaak blijkt dat een ouder die vanwege zijn betwiste beroep op artikel 5.b Lpw voor de strafrechter wordt gedaagd, er niet verstandig aan doet om zijn wensen en bezwaren te aanzien van de inrichting van schoolonderwijs en de mate van keuzevrijheid en streven naar verblijf in de natuur van leerlingen toe te lichten, maar zich in zijn verklaringen slechts te concentreren op zijn bezwaren tegen de richtingen (denominaties) van de scholen in zijn woonbuurt.

Schrijver dezes woonde de terechtzittingen in beide hier besproken zaken bij. De ouder in de eerste zaak ging wel op vragen over zijn wensen ten aanzien van de inrichting van het onderwijs in, en de ouder in de tweede zaak deed dat niet; deze wees het hof er in plaats daarvan op dat verklaringen hierover slechts de inrichting van het schoolonderwijs konden betreffen en daarom niet tot aanvaarding van zijn beroep op vrijstelling konden leiden.

P. van Zuidam

1)

Zie ECLI:NL:HR:2003:AF0453

2)

Aventurijn is een in 2000 opgerichte kleinschalige particuliere school en is als zodanig door de Inspectie van het Onderwijserkend als een dagschool zoals bedoeld in artikel 1.b.3 Lpw, waarmee de leerplicht kan worden vervuld. Zie https://www.facebook.com/aventurijnloenen/