Vrijstelling van de leerplichtwet wegens gewichtige omstandigheden – artikel 11 onder g Lpw

03 november 2021

Hoofdregel: kind moet staan ingeschreven en school bezoeken

Art. 1 aanhef en onder 3 jo. art. 16 van de Leerplichtwet (hierna: Lpw) bepaalt dat de leerplichtambtenaar toe moet zien op de naleving van de Lpw. Op grond van art. 2 lid 1 Lpw moeten de ouders of verzorgers ervoor zorgen dat een kind staat ingeschreven op een school en deze school geregeld bezoekt. In art. 11 aanhef en onder g Lpw staat dat je als ouder of verzorger niet verplicht bent om dit te doen wanneer een jongere door andere gewichtige omstandigheden verhinderd is om de school of instelling te bezoeken.

Vrijstelling artikel 11 sub g Lpw: restcategorie

In de uitspraak van de RvS van 24 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3496) heeft de rechter geoordeeld dat uit de geschiedenis van art. 11 sub g Lpw volgt dat deze bepaling is bedoeld als restcategorie. Hierbij kan het gaan om externe, buiten de wil van de leerplichtige jongere of zijn/haar ouders gelegen omstandigheden. Hoewel het begrip niet te ruim moet worden uitgelegd, is de opvatting dat alleen de nauwkeurig in de wet omschreven gevallen vrijstelling mogelijk maken onjuist. Er mag verder worden gekeken dan enkel de omstandigheden die buiten de wil van het kind en de ouders liggen. In dit specifieke geval ging het om de omstandigheid dat bij de besluitvorming niet de adviezen van de hulpverleners waren betrokken waarin sprake was van zowel de bereidheid tot het volgen van onderwijs als ook van de afwezigheid van passend onderwijs voor de betrokken jongere.

Op 5 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3953) deed de RVS opnieuw een uitspraak waarin de verruimde uitleg van ‘andere gewichtige omstandigheden’ uitdrukkelijk aan de orde kwam. In deze zaak besliste de rechter anders, omdat in die zaak de school zich niet handelingsonbekwaam achtte en het hulpaanbod van de school niet werd geaccepteerd.

Een leerplichtambtenaar heeft een discretionaire bevoegdheid als het gaat om het beoordelen van een verzoek tot vrijstelling. Dit betekent dat de rechter een verzoek slechts terughoudend mag toetsen. Om te beoordelen of sprake is van ‘andere gewichtige omstandigheden’ moet een leerplichtambtenaar op grond van art. 3:2 Awb onderzoek doen en kennis verzamelen met betrekking tot de relevante feiten. Relevante feiten kunnen zijn:

• specifieke onderwijsbehoeftes;

• gebrek aan passend onderwijs;

• ontbreken van deugdelijke zorgbegeleiding;

• de bereidheid van de school om een oplossing te zoeken voor de gerezen problemen;

• handelingsverlegenheid van de school;

• psychische nood waardoor een leerling de school niet kan bezoeken.

Een leerplichtambtenaar moet het besluit zorgvuldig voorbereiden en deugdelijk motiveren. Bijvoorbeeld door adviezen aan een schoolarts of andere externe deskundige voor te leggen.

Verschil met artikel 5 Lpw

In art. 11 Lpw gaat het anders dan in art. 5 Lpw niet om een vrijstelling van de inschrijvingsplicht, maar om een vrijstelling van geregeld schoolbezoek. Hierdoor biedt art. 11 onder g mogelijkheden voor leerlingen die tijdelijk niet of niet geheel naar school kunnen. Bij een vrijstelling op grond van art. 11 onder g Lpw blijft de leerling ingeschreven op de school. De school blijft dan verantwoordelijk voor het onderwijs. In overleg met de school en ouders kan de leerplichtambtenaar onderzoeken of het kind tijdelijk onderwijs thuis kan volgen waarbij de inzet is dat de leerling weer volledige terugkeert op school. Deze toepassing van art. 11 onder g Lpw is echter niet bij alle leerplichtambtenaren bekend, een deel van de leerplichtambtenaren hanteert dit artikel strikt, terwijl anderen een ruime interpretatie gebruiken.